This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at|http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
.^? ■- ^. rt A -^,- • V ^^ ^ V- fX ^- - " \ r P. ■ ' ■ ■ ' ' ■
>
■•«^' ■^T'
^'•'^'>
<«-
1
'^g^
T^
DIE HAGHE.
DIE HAGHE.
BIJDRAGEN
EN
MEDEDEELINGEN.
's-Gravenhage
MOUTON & Co.
1907.
Tijl^r^^^'^'^
C((C^y.
In dezen bundel is het vervolg opgenomen van de studie van wijlen den Heer Mr, J. B, J, N, Ridder de van der Schueren over de Jurisdictiegeschillen tusschen het Hof van Holland en den Magistraat van den Haag^ voor- zoover de schrijver dit nog voor den druk gereed had gemaakt.
't Is met groot leedwezen, dat wij daarmede van een onzer hooggeachte medewerkers moeten afscheid nemen.
Tegenover dit gemis staat gelukkig de aanwinst van eenige nieuwe gewaardeerde krachten.
't Zijn de Heeren Ed. van Biema, Oud- Commies bij het Gemeentearchief te Amsterdam en Dr. H. E. van Gelder Archivaris dezer Gemeente y twee vakmannen ^ die hun sporen reeds hebben verdiend; de Heeren F. L. Geldmaker Jr. en A. Mulder, twee bekende beoefenaars onzer locale geschiedenis f en verder de Heer A. J. Rik o, een oude bekende o.a. door zijn bundel yy Haagse he Visioenen" , die voor V eerst een bijdrage voor y^Die Haghe'* hebben geleverd.
Moge het aantal onzer medewerkers steeds toenemen. Het arbeidsveld is groot en een gedeelte ligt nog braak. Vele bronnen zijn verouderd en zelfs Mr. Jacob de Riemer's meesterwerk vraagt dringend om aanvulling.
Th. morren. Maart 1907.
4
INHOUD.
Bladz.
Mr. J. B. J. N. Ridder de van der Schueren. De Jurisdictie-geschillen tusschen het Hof van Holland en den Magistraat van den Haag IV ... . i
A. J. RiKO. Het Glanstijdperk van het Koninklijk Paleis op den Kneuterdijk te 's-Gravenhage onder de regeering van Koning Willem II en Koningin Anna Paulowna, met veertien afbeeldingen ... 73
E. VAN BiEMA. Het een en ander omtrent het Oude Haagsche Postwezen, naar bescheiden uit de archieven 139
R. L. DE Haes. Van Haagsche Koffiehuizen II. (Buiten- gelegenheden) met acht afbeeldingen 194
Dr. H. e. van Gelder. De „Draperye van den
Haag, met vijf afbeeldingen en twee plattegronden. 229
C. F. GijSBERTi H0DENPIJL. Hulpbetoon van 's-Gra- venhage na^ het springen van het kruitschip te Leiden in 1807 351
A. Mulder. De Kloosterkerk te 's-Gravenhage, met
negen afbeeldingen en twee plattegronden . . . 359
F. L. Geldmaker Jr. Jacob de Riemer 1676 — 1762 439
Kroniek 456
Lijst van nieuwe straatnamen 471
Samenstelling van den Gemeenteraad 472
Zaak- en Naamregister 474
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN
TUSSCHEN HET HOF VAN HOLLAND EN
DEN MAGISTRAAT VAN DEN HAAG.
IV. 1)
Ik kom nu tot de geschillen, ontstaan door drukpers- overtredingen, en wil een woord vooraf laten gaan over de wetgeving op de drukpers onder de Republiek. Daarbij springt het in het oog hoezeer eenheid in de wetgeving ontbrak, hoe weinig eerbied bestond voor de wet, hoe weinig waarde er gehecht werd aan den eed, en hoe vaak de ambte- naren der rechterlijke macht het oog sloten voor de over- tredingen der plakkaten.
In Holland werd de censuur over de drukpers uitgeoefend niet alleen door de Staten van dat gewest, maar ook door de Staten-Generaal en door het Hof van Holland, zoowel om algemeene verbodsbepalingen te maken, als om het drukken en verspreiden van bepaalde boeken te verbieden : en dat zij van hunne bevoegdheid (ik zal zoo straks de vraag behandelen in hoeverre die bevoegdheid werkelijk bestond) een ruim gebruik maakten, moge blijken uit de lijst van verboden boeken, die ik hier achter laat volgen, waarbij moet worden in het oog gehouden, dat ik die niet heb opgezocht, maar dat zij bij de studie over dit onderwerp van zelf zijn voorgekomen.
') Vervolg van „Bijdragen en Mededeelingen'* 1906 p. 272.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Dat de Staten van Holland plakkaten op de drukpers in die provincie maakten ligt in den aard der zaak: zij toch waren na den dood van Prins Willem I met souverein gezag bekleed. Enkele jaren na 's Prinsen overlijden bezigden zij in octrooien een uitdrukking, die alleen door Souve- reinen werd gebruikt, namelijk: „uit onzer regten weten- schap, volkomen magt en autoriteit", en niet veel later, reeds in 1615 werd hun aanspraak op de souvereiniteit nog duidelijker uitgedrukt, door deze woorden: „uit onser rechter wetenschap, volkomen macht en souveraine au- toriteit."
Maar op welk recht steunde de bevoegdheid van de Alge- meene Staten en van het Hof om plakkaten, in Holland geldend uit te vaardigen? Men zou meenen, dat het van zelf spreekt, dat in één land, slechts één Souverein kan bestaan. Maar in de Republiek was het anders. Want hoewel de Staten van Holland openlijk verklaarden te zijn de Souverein van dat gewest, matigden de Staten-Generaal, ook al na den dood van den Prins, zich de souvereiniteit aan over al de geünieerde Provinciën en werden zij ook als zoodanig erkend. Dit kan door een aantal feiten worden gestaafd.
Reeds bij gelegenheid van den dood en de begrafenis van den Prins, verklaarden zij: „dat zij verstaen te wesen, nu ter tijt de Hoogste Overigheid." In het plakkaat van 19 Nov. 1586 omtrent het verkiezen van nieuwe magistraats- personen in Leeuwarden, zeggen zij: „Soo hebben wij, Staten Generael, representerende de souverainité ende hoichste Overicheyt van de geünieerde Provinciën, geor- donneert, enz."
Toen Paulus Buis in 1587 hetzij met of zonder voor- kennis van Leicester te Utrecht was gevangen gezet, wendden zich zijne vrouw en kinderen en vrienden met Burgemeesters en Regeerders van Leiden (van welke stad
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Buis burger was en vroeger pensionaris geweest was) tot de Staten-Generaal, als hebbende de souvereiniteit van den Lande, met het verzoek, om order te geven, den gevangene in vrijheid te stellen. De gedeputeerden van Holland in de Algemeene Staten verklaarden, dat zij door hunne principalen uitdrukkelijk waren belast, in dit verzoek toe te stemmen, waardoor dus de Staten van Holland, de souvereiniteit der Algemeene Staten erkenden. Evenzoo ging het bij de benoeming der rechters van Oldenbarnevelt, Hoogerbeets en de Groot. De Staten van Holland erkenden het recht der Staten- Generaal om rechters aan te stellen over de drie HoUandsche staatslieden, en in de drie brieven, die Hugo de Groot, na zijn ontvluchting uit Loevestein aan Maurits, Frederik Hendrik en de Staten-Generaal schreef, betwistte hij met geen enkel woord de wettigheid der benoeming van de over hem gestelde rechters.
Na het vertrek van Leicester ontsloegen de Staten- Generaal alle ambtenaren in de verschillende Provinciën van den eed, dien zij aan den Landvoogd gedaan hadden. En als een bewijs, dat ook het Hof van Holland de souve- reiniteit der Algemeene Staten erkende, moge strekken, dat toen in 1629 de zoon van den Koning van Bohème in het IJ was verdronken, en de Algemeene Staten een onderzoek naar de oorzaak van het ongeluk aan het Hof opdroegen, dit college die opdracht aanvaardde en uit- voerde.
Van lieverlede echter ontstond er eene andere meening over de bevoegdheid der Staten-Generaal: Hoogerbeets verdedigde die reeds bij zijne verhooren. De Staten der Provinciën, bepaaldelijk die van Holland, begonnen meer en meer het gezag der Algemeene Staten terug te brengen tot het beleid der algemeene landsbelangen en der betrek- kingen tot buitenlandsche mogendheden, zooals hun dit uitdrukkelijk bij de Unie van Utrecht was verleend, zonder
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
dat gezag in binnenlandsche aangelegenheden der provincie te erkennen, Intusschen moet ik hier bijvoegen, dat ik niet heb gevonden, dat men in Holland ooit de rechtskracht heeft betwist van een of ander der plakkaten op de drukpers, die door de Staten-Generaal zijn uitgevaardigd.
Anders was het gesteld met het Hof van Holland, Aan- vankelijk had dit wel eenige politieke bevoegdheden gehad, maar nadat de Staten die daaraan ontnomen hadden bij het Plakkaat van 12 Juli 1674, miste het Hof elke bevoegdheid om Plakkaten in het algemeen, en op de drukpers in het bijzonder uit te vaardigen. In het jurisdictie-geschil over de vervolging van Van Balen, waarover hierna zal worden gehandeld, betwistte dan ook de Haagsche Magistraat de bevoegdheid van het Hof, om Plakkaten te maken, die bindend zouden zijn voor Haagsche burgers. De argumenten door beide colleges aangevoerd, zal ik te zijner plaats vermelden.
Thans valt nog te onderzoeken, wie de bevoegde macht was om drukpersdelicten te vervolgen en te straffen: dat beide het Hof en de Magistraat zich die bevoegdheid toe- kenden, bleek reeds uit het geval van mr. Ardes, die voor de uitgave van zijn pamflet zoowel door het Hof als door de Schepenbank werd veroordeeld.
De grondslag van de wetgeving op de cerisuur onder de RepubUek is het Plakkaat, dat op 20 December 1581 werd uitgevaardigd door Prins Willem, „als ons gedefereert zijnde de hooge Overigheijt van HoUandt". Bij dat Plakkaat (dat ook over andere zaken handelt) werd wat de drukpers betreft verboden: „argerlijcke, oproerige ende schandaleust Boeckskens, Nieumaren, Liedekens, Refereijnen ofte ander- sints" te drukken, in druk of in geschrift uit te geven, te verkoopen of te verspreiden op verbeurte der boeken enz. en op eene boete van 100 Carolus guldens voor de eerste maal, en dubbele boete met arbitrale bestraffing in geval
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
van herhaling. Voorts werd aan alle drukkers in Holland verboden, om voortaan iets te drukken, tenzij het eerst aan de Staten of hun gemachtigden zoude zijn vertoond en door hen zoude zijn goedgekeurd: na die goedkeuring mocht in de kopij niets meer worden veranderd. Elk gedrukt exemplaar moest op den titel bevatten den naam en de woonplaats van den drukker, het jaar, waarin de uitgaaf geschiedde, en den naam van den schrijver of ver- taler. Binnen drie weken na de afkondiging van het Plakkaat moesten alle drukkers in Holland, op straffe als boven, verschijnen voor de Staten of hunne Gecommitteerden en in hunne handen den eed afleggen, dat zij de bepalingen van het Plakkaat in allen deele zouden naleven.
Eindelijk werden alle officieren met ontzetting uit hun ambt bedreigd, zoo zij niet zorgden, dat al het voorgaande stipt werd nagekomen en onderhouden, terwijl de zorg daarvoor ook tevens aan alle magistraten op het hart werd gedrukt.
Men zou kunnen meenen, dat, nu alle drukkers den eed gedaan hadden om aan het Plakkaat te gehoorzamen en alle officieren met afzetting waren bedreigd, zoo zij oog- luikend overtredingen toelieten, de zaak geheel in orde was. Maar neen: niettegenstaande dit alles waren telkens nieuwe Plakkaten noodig, om het drukken en verspreiden van pamfletten en libellen te beletten, en steeds is de aanhef dier stukken, dat de overtredingen der vorige Plakkaten steeds voortduren en dat het daarom noodig is de bestaande ver- bodsbepalingen te vernieuwen, en dan volgen met weinig veranderingen weder diezelfde verbodsbepalingen : wederom moeten alle drukkers den eed doen, en weder wordt den officieren en magistraten de handhaving van de Plakkaten ten dringendste aanbevolen.
Op het Plakkaat van 1581 volgde dat van 21 November 1584 en daarop dat van 9 Maart 1589. In het slot van
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
dit laatste worden de President en Raden Provinciaal, de Advocaat Fiscaal en de Procureur-Generaal en alle andere officieren en justicieren belast met het vervolgen en doen vervolgen, het straffen en doen straffen der overtreders. De bedreiging met afzetting aan het adres der officieren bleef achterwege, zeker omdat dit toch maar een doode letter was, maar de eed voor de drukkers werd herhaald, hoewel deze zich daar ook al weinig om bekreunden, anders ware de herhaalde hernieuwing over Plakkaten overbodig geweest. Oppervlakkig lezend, zoude men kunnen meenen, dat de Staten in dit Plakkaat de vervolging en bestraffing van drukpersdelicten gelijkelijk aan het Hof en aan de plaatselijke rechters opdroegen. Dit is echter onjuist : aan het Hof werd uitsluitend opgedragen het doen vervolgen en het doen straffen, dus het toezicht op de lagere ambtenaren. Mijne redenen hiervoor zijn deze. Zooals wij boven zagen, had het Plakkaat van 1581 even als dat van 1584 de vervolging en bestraffing der persdelicten uitdrukkelijk opgedragen aan de magistraten, de plaatselijke rechters. Hadden de wetgevers van 1589 in die jurisdictie verandering willen brengen, en de bevoegdheid dier rechters ten deele op het Hof willen overbrengen, dan zouden zij hunne bedoeling uitdrukkelijk en niet ter loops hebben kenbaar gemaakt. En daarenboven bevat het Plakkaat in zich zelf het duidelijk bewijs, dat mijne opvatting de juiste is. Immers het bevat de bepaling, dat een derde deel der boeten, waarmede de overtreders zullen worden gestraft, zal worden toegekend aan den officier, die de executie zal doen. Officieren nu werden alleen genoemd de schouten en baljuwen nooit de Advocaat Fiscaal of de Procureur-Generaal, zoodat hieruit ten duidelijkste blijkt, dat de vervolgingen wegens persdelicten moesten worden inge- steld door de officieren der gerechten en de vonnissen dier gerechten door de officieren moesten worden ten uitvoer gelegd.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
In volgende Plakkaten (in de 17e eeuw alleen vond ik niet minder dan vier en twintig) wordt het Hof nog wel eens genoemd, maar dan is het, of om daaraan de publicatie van het Plakkaat op te dragen, of, zooals in het Plakkaat van 22 Maart 1661, om drukpersdelicten te vervolgen, die begaan mochten zijn door Edelen of Suppoosten: in dat laatste Plakkaat wordt in het slot nog aan het Hof opge- dragen om toe te zien, dat de officieren zoo in den Haag als elders hun plicht nauwgezet zullen nakomen. Uit al het vorenstaande blijkt ten duidelijkste, dat de schepenbanken ook in drukpersovertredingen de bevoegde rechters waren, en dat het Hof dit alleen was in het geval, dat zoodanig delict door Edelen of Suppoosten mocht zijn begaan, terwijl het tevens in dit opzicht toezicht op de officieren te houden had.
Maar konden de Staten door hun telkens herhaalde Plak- katen de drukkers in Holland eenigszins in toom houden, de pamfletten werden toch gelezen; want zij werden van elders ingevoerd. Ook daarop werden nu weer nieuwe Plakkaten uitgevaardigd. Daarin werd strafbaar gesteld het verspreiden van fameuse libellen of verboden boeken, die men in gesloten pakketten van elders toegezonden kreeg : de ontvanger was verplicht het aldus ontvangen drukwerk terstond den officier of den magistraat zijner woonplaats ter hand te stellen.
Naar aanleiding dezer laatstgemelde bepalingen begon het Hof omstreeks de helft der 17e eeuw eigenmachtig middelen aan te wenden om de judicature over drukpers- delicten althans in den Haag naar zich toe te trekken. Men moet vragen, of dit was uit zucht, om zich met alles te bemoeien, of wel dat de Heeren Raden in die dagen vonden, dat zij te weinig werk hadden en dat zij daarom hun werkkring trachtten uit te breiden: het antwoord op die vragen zal echter wel nooit kunnen gegeven worden.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Op i8 Mei 1657 vaardigde het Hof eene Publicatie uit, waarbij ieder die pakketten gedrukte pamfletten ontving, verplicht werd die aan het Hof over te geven, en bij publicatie van 6 October 1672 werd dit bevel herhaald, voor zoover zulke pakken in den Haag aankwamen. Hier- door trachtte het Hof zich de jurisdictie over dergelijke feiten aan te matigen, want zoo de pakken niet aan het Hof of den Procureur-Generaal waren ter hand gesteld, dan zou laatstgenoemde de aangewezen macht zijn om het feit te vervolgen, en het Hof de bevoegde rechter om den overtreder te straffen.
Op deze eerste stappen, die het Hof in de beschreven richting deed, volgden weldra andere, en de aanspraken die het deed gelden werden veel belangrijker, zooals uit de behandeling der jurisdictie-geschillen zal blijken.
In zijn verdienstelijk werk over de verboden boeken, waarvan, jammer genoeg, in de laatste jaren geen vervolgen meer uitkwamen, heeft de Heer Servaas van Rooijen reeds eenige jurisdictie-geschillen over drukpersovertredingen medegedeeld, waarheen ik dus thans kan verwijzen zonder dat ik ze opnieuw heb te behandelen.
Het eerste geschil, waarmede wij ons hebben bezig te houden, ontstond in 1759.
In den aanvang van dat jaar stelde de boekverkooper Piet er Gerard van Balen, wonend in het Gortstraatje alhier, twee brochures te koop: Het Schuitepraatje ^) en Vragen aan den Predikant Nieuwland»
De Procureur-Generaal kreeg die boekjes in handen en ergerde zich zoozeer aan den inhoud, dat hij de zaak ter kennis bracht van het Hof. In stede nu van den Proc.-Gen. te verwijzen naar den Baljuw van den Haag, droeg het Hof
1) De schrijver van het Schuitepraatje was de advocaat Bont, de drukker heette Karnebeek.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN*
het onderzoek dezer zaak op aan twee Raden Commissarissen, die Van Balen deden oproepen om voor hen ten Hove te verschijnen om gehoord te worden, zonder aanzegging of hij als getuige of als verdachte zou worden 'onder- vraagd.
Van Balen gaf van die oproeping kennis aan den Magi- straat en vroeg hem wat hij moest doen, (dit laatste op grond eener resolutie van 1746 waarbij werd verboden aan de Haagsche burgers, om voortaan zonder voorkennis en goedkeuring van den Magistraat voor Commissarissen van den Hove te verschijnen) en kreeg ten antwoord, dat Baljuw, Burgemeesters en Schepenen over zijne zaak aan het Hof eene conferentie zouden vragen, en dat hij inmiddels niet voor Commissarissen moest compareeren.
Op 25 Januari had de conferentie plaats. De Heeren van den Haag beklaagden zich over de oproeping van Van Balen en voegden er bij, dat hij in December van het vorige jaar eveneens ten Hove was geroepen, dat hij toen aan die oproeping gevolg had gegeven, en als beklaagde was onder- vraagd geworden. De Commissarissen van het Hof ant- woordden, dat de Heeren van den Ha^g slecht schenen ingelicht te zijn door Van Balen, daar deze in December alleen voorloopig als getuige was gehoord; zij vroegen tevens waarom de conferentie was gevraagd en op welke gronden den Haag beweerde, dat Van Balen niet onder de jurisdictie van het Hof behoorde, waarop zij het onnoozele antwoord ontvingen, dat de Heeren van den Haag zich daarover niet wenschten uit te laten, maar dat zij ver- zochten, de conferentie in den namiddag voort te zetten. Dit geschiedde en toen verklaarden zij: dat een burger wel voor het Hof konde worden geroepen, om als getuige gehoord te worden, maar dat Van Balen had verklaard, dat hij was geroepen als verdachte wegens het verkoopen van zekere boekjes, en dat het Hof geen jurisdictie had over
lO DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Haagsche burgers, dan alleen als op dien regel bij instructie of Plakkaten een uitzondering was gemaakt.
Een week later kwamen de wederzijdsche Commissarissen weder bijeen, en nu antwoordden die van het Hof op het betoog van den Haag: dat het Hof had gedaan wat in deze materie steeds gebruikelijk was geweest, waarop de tegen- partij antwoordde: dat als het Hof niet meer inlichtingen wilde verstrekken, de Magistraat zich tot de Staten zoude wenden. Dit geschiedde den 3en Februari, en de Staten deelden dit twee dagen later aan het Hof mede met de opmerking, dat de Staten verwachtten, dat gedurende hunne deliberatien het Hof de zaak zoude laten rusten, waartoe dan ook besloten was.
Eerst den 24Sten April was het Hof gereed met een rapport, naar aanleiding van het request van den Magistraat, dat hun door de Staten om advies was toegezonden en deze maakten de zaak commissoriaal: een beslissing volgde er nimmer op.
De beide partijen bleven intusschen voortgaan met me- moriën aan de Staten in te dienen : de laatste, die ik vermeld vind, is die van den Magistraat van 14 Dec. 1759, waarin de wederzijdsche beweringen zijn samengevat, en die dus verdient nader te worden beschouwd.
Het Hof beweerde : dat de Plakkaten op het drukken van fameuse libellen de bevoegdheid tot vervolging aan het Hof toekenden, wanneer daarin de hoogheid of de eer van den Souverein, de Edelen en Officieren der escrois of gepri- vilegieerde personen werden beleedigd : dat in het Schutte- praatje uitdrukkingen voorkwamen, beleedigend, althans aan- stootelijk en onbetamelijk ten opzichte van den Souverein en de Gouvernante i) en in de Vragen uitdrukkingen
1) Prinses Anna van Engeland, weduwe van Prins Willem IV, gouvernante gedurende de minderjarigheid van Willem V.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. II
beleedigend voor den predikant Nieuwland en de Gouver- nante; dat daarenboven art. 8 van 's Hofs instructie in deze de bevoegdheid van het Hof regelde. Van die be- voegdheid had het Hof dan ook altijd het rustig bezit gehad. De Magistraat stelde daar tegenover: dat het Hof wel door zijne instructie en door de landswetten rechtsbevoegd- heid konde verkrijgen, maar niet door rustig bezit; dat 's Hofs instructie hier zonder invloed was, daar art. 8, dat tot de rechtsmacht van het Hof bracht: „de injurien, die ghedaen „worden Officieren, Geestelijcken oft anderen gheprivili- „ geerden Persoonen," alleen betrekking heeft op burgerlijke gedingen over onrecht, aan die bepaalde personen aange- daan. ^) Tegenover het beroep op Plakkaten, die door het Hof niet nader werden aangeduid, waarschijnlijk omdat zij niet bestonden, wees de Schepenbank op het Plakkaat der Staten van Holland van 15 September 1677, de interpre- tatie daarvan door de Staten op 16 December 1678 en de uitlegging, die het Hof in zijn missive aan de Staten van 26 Juli van dat zelfde jaar aan dat Plakkaat gegeven had. ^)
1) Het komt mij voor, dat deze uitlegging der bewuste zin- snede van art. 8 de juiste is. Immers die zinsnede is in het artikel geplaatst tusschen een aantal anderen, die de bevoegdheid van het Hof in verschillende burgerlijke zaken regelen. Na vermel- ding van enkele administratieve zaken wordt aan het slot van het artikel de strafrechterlijke jurisdictie van het Hof bepaald.
2) De geschiedenis dezer staatsstukken is te merkwaardig om er niets van mede te deelen. Bij het Plakkaat van 1677 ver- klaarden de Staten: „dat het binnen onsen Lande een indis- „putabel Recht is, datgeene Ingesetenen van denselven Lande, ,niet fugitif wesende, nochte oock in flagranti delicto geattrap- „peert werdende, geappraehendeert ofte te recht gestelt mogen „werden, anders dan voor den Officier ende voor den Rechter, „beijde in haer reguard ordinaris, dagelijcks en competent zijnde." Daarmede hadden de Staten naar de toenmaals in zwang zijnde beteekenis der woorden duidelijk bepaald : dat alle misdadigers, zoo ze niet voortvluchtig waren, of op heeter daad betrapt
12 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
De Magistraat verzocht ten slotte de Staten, dat zij zouden beslissen: i°. dat Van Balen voor hem als zijn com- petenten rechter moest terechtstaan; 2°. dat, zoo burgers voor het Hof ontboden werden, zij in zoodanige termen zouden worden opgeroepen, dat zij duidelijk konden weten, dat zij als getuigen werden ontboden ; en 3°. dat, zoo burgers aan zulk een oproeping niet voldeden, zij daartoe alleen
werden, zouden terechtstaan voor den rechter hunner woonplaats, en niet voor dien van de plaats des misdrijfs. Zoo begreep het Hof het ook in zijne bovenvermelde missive, maar het drukte de vrees uit, dat anderen er iets anders uit zouden lezen, en dat daardoor geschillen zouden kuimen ontstaan: daarom ver- zochten zij de Staten, om bij een nieuw Plakkaat duidelijk vast te stellen, wat te dien aanzien rechtens was. Zoo kwam de Interpretatie van 167S in de wereld. En wat gebeurde nu? Bij het overschrijven of bij het drukken vielen een paar regels uit, zonder dat zulks werd bemerkt, en zoo werd het Plakkaat on- volledig en verminkt gepubliceerd en opgenomen in het Groot Plakkaatboek deel IV blz. 499. En nu was het gevolg der uit- lating dat de Interpretatie het tegendeelinhield van het Plakkaat, dat daardoor heette te zijn verduidelijkt en tevens het tegen- deel van wat in de Interpretatie werd bedoeld. Wij lezen toch in de Interpretatie, zooals zij is afgekondigd: „dat tot de recherche en „Judicature over de delicten alleen zijn gequalificeert de Officieren „en Rechters van de Plaetsen, daer het Delict soude mogen sijn „gedaen, zoo wanneer de Delinquanten niet voortvluchtig of in „flagranti delicto souden mogen zijn geapprehendeert of bij hunne „ voort vluchtigheyt aldaer teeg ens hem geprocedeert." Hierdoor wordt dus bepaald, in strijd met het Plakkaat van 1677, dat de rechter van de plaats des misdrijfs bevoegd is, en tevens is de uitzondering aan het slot volmaakt onbegrijpelijk en zonder zin. Vele jaren na de afkondiging van de Interpretatie bleek het dat tusschen de woorden Rechters en van de Plaetsen waren uitgevallen de woorden : „over het territoir waaronder de „Delinquanten woonachtigh zijn, met exclusie van de Officieren „en Rechters". Door de invoeging dier woorden krijgt de Interpretatie een goeden zin overeenkomstig het Plakkaat van 1677 en sluit de uitzonderingsbepaling zich logisch aan de voor- afgaande zinsnede aan.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. I3
door middelen van rechten zouden kunnen worden ge- dwongen.
Maar, zooals ik boven reeds zeide, de Staten namen geene beslissing, en het geschil was nog steeds onopge- lost, toen Van Balen in 1761 wederom in aanraking kwam met den Procureur-Generaal.
In den zomer van dat jaar was een brochure verschenen, onder den langen titel van: „Historisch Verhael van het- geen voorgevallen is tusschen den Heer Jr Onno Zwier van Haren, Grietman van Stellingwerf — Westeinde ter eenre zijde en Sijn Hoog-Edelens 'Dogters ter andere zijde, zeedig en na vereisch van Saaken ondersogt, getoetst en met gepaste aanmerkingen verrijkt, door een vrije penne.** Zoodra de Baljuw van Den Haag in den vroegen ochtend van 18 Juni kennis kreeg van deze uitgave, gaf hij on- middellijk order om alle exemplaren bij de verschillende boekhandelaars op te halen, want met het oog op de geruchten, die algemeen verspreid werden omtrent de familie-aangelegenheden van den Frieschen staatsman, was de titel alleen reeds voldoende, om daaruit af te leiden, dat de brochure voor hem hoogst beleedigend moest zijn.
Denzelfden ochtend namen de Staten een resolutie, waarbij het boekje werd verklaard te zijn een infaam libel en de Proc.-Generaal, de baljuwen en hoofdofficieren last kregen, om ieder voor zoover hun aanging, onder- zoek te doen naar den schrijver en den drukker, en deze te vervolgen en de exemplaren der brochure op te halen. Eveneens denzelfden dag gaf het Hof een publicatie omtrent hetzelfde onderwerp, in hoofdzaak overeenkomend met de resolutie der Staten, maar daarvan in één punt afwijkend, te weten: het Hof gelastte den Procureur-Generaal, om aldus in den Haag de exemplaren te doen ophalen.
Het Hof lokte hierdoor opnieuw een jurisdictie-geschil uit, door zonder eenigen redelijken grond, en terwijl de
14 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Staten nog geene beslissing in zake Van Balen genomen hadden, aan den Proc.-Gen. op te dragen, wat de Staten aan alle baljuws, dus ook aan dien van den Haag hadden gelast te doen. De Magistraat liet dit echter onopgemerkt voorbijgaan, omdat de last aan den Proc.-Gen. gegeven, door dezen toch niet konde worden volbracht, omdat, zooals wij boven zagen, de Baljuw al deze exemplaren had doen ophalen.
Niet lang daarna mocht de Haagsche Magistraat de hoop koesteren, dat het Hof in deze materie geen nieuwe moeie- lijkheden zou verwekken, want toen steeds nieuwe naam- looze geschriften betreffende dezelfde zaak het licht zagen, vaardigde het Hof op 8 Juli eene nieuwe publicatie uit; daarbij werd het drukken en verkoopen van naamlooze geschriften betreffend de familie Van Haren op straffe bij de Plakkaten bepaald verboden, en ieder gelast om zulke pamfletten — zoo zij van elders kwamen — terstond over te geven aan den Baljuw of Hoofdofficier der plaats van aankomst: de Proc.-Gen. kreeg enkel last, om streng toe te zien op de handhaving der publicatie.
Maar al zeer spoedig daarna werd de vrede weder door het Hof verstoord. De Haagsche courant van 20 Juli bevatte eene advertentie : dat bij Van Balen was verschenen eene door hem gedrukte brochure onder den titel : Eenige vraagen den Heere J^ Onno Zwier van Haren voorgesteld^ getrokken uit sijn Edelheids deductie door Veritatis Studiosus en dat deze brochure ook te bekomen was bij de voornaamste boekhandelaren in andere steden. De Procureur-Generaal was door die advertentie ten hoogste ontstemd: want weinige dagen te voren was Van Balen met den uitgever der courant bij hem geweest om hem te vragen, of de advertentie mocht worden geplaatst met het oog op de laatste publicatie van het Hof, waarop hij hun een ontkennend antwoord had gegeven. Daarop hadden Van Balen en de
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. I5
courantier dezelfde vraag voorgelegd aan den Baljuw van den Haag, den heer van Catwijck, en diens antwoord luidde : dat geschriften, die den naam van den drukker voerden, naar zijn oordeel, niet konden worden gerangschikt onder de naamlooze geschriften, maar hij maakte er Van Balen opmerkzaam op, dat hij even goed als de schrijver ver- antwoordelijk was voor den inhoud der brochure. Hierdoor gerustgesteld ging Van Balen aan het werk: hij verkocht de brochure in zijn winkel en zond exemplaren aan de boekverkoopers in verschillende andere steden en plaatste daarna de advertentie in de Haagsche Courant. Zoodra de Proc.-Gen. die gelezen had, liet hij aan Van Balen vragen, hoe hij er toe gekomen was om die advertentie in de courant te doen opnemen, waarop deze ten antwoord gaf, dat hij dat had gedaan met vergunning van den Baljuw.
Denzelfden ochtend deed de Proc.-Gen. van een en ander een uitvoerig verslag in de Raadkamer van den Hove, die hem opdroeg, om alle exemplaren der brochure bij van Balen te doen ophalen, om aan dezen en den uit- gever der Haagsche Courant te verbieden, de advertentie opnieuw te plaatsen, om, zoo de advertentie ook reeds in andere bladen was opgenomen, den baljuws en officieren, dien het mocht aangaan, aan te schrijven, dat zij dit voor het vervolg moesten verbieden ; eindelijk om aan den Heer van Catwijck inlichtingen te vragen, omtrent de door Van Balen beweerde aan hem gegeven vergunning.
Ter voldoening aan die bevelen van het Hof zond de Proc.-Gen. onmiddellijk den i en deurwaarder en den drossaard naar den winkel van Van Balen, om hem de exemplaren der brochure af te vragen, maar zij kregen een weigerend antwoord ; Van Balen verklaarde, dat hij die boeken alleen aan den Magistraat zou afgeven, als deze dit verlangde. De beide beambten vertrokken, om rapport omtrent hunne
l6 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
zending ten Hove te doen, en Van Balen, die wel begreep, dat de zaak hiermede niet uit zou zijn, zond een zijner bedienden naar mr. Zwalmius, den advocaat van den Baljuw, om zijn bijstand te verzoeken. Maar voor dat deze rechts- geleerde nog bij Van Balen was aangekomen, verschenen de beambten van het Hof daar ten tweede male, thans' met den last, om alle exemplaren uit den winkel weg te halen en tqvens in de woning van Van Balen eene nauw- keurige huiszoeking te doen.
De boekverkooper, verstoken van de hulp, die hij gehoopt had van Zwalmius te ontvangen, schikte zich nu in het onvermijdelijke: de beambten doorsnuffelden het gansche huis en vonden in den winkel vier exemplaren der Vragen: een vijfde hing nog voor de winkeldeur, en zij wilden dat eveneens van daar weg nemen, toen Van Balen, in drift ontstoken, het weg nam, en verscheurde en de stukken den beambten voor de voeten wierp. Deze namen de exemplaren, die zij gevonden hadden, en de verscheurde brochure met zich mede, niettegenstaande Van Balen, die zijne bedaardheid weder had teruggekregen, voorsloeg, om alles te zamen te verzegelen : hij zou het pak bewaren en het afgeven aan dengene, die later blijken zoude recht tot inbeslagname te hebben.
De Proc.-Gen., die van den drossaard een omstandig verslag van het gebeurde ontving, deelde dit den 23 Juli aan het Hof mede, met de opmerking dat het verscheuren der brochure door Van Balen was „eene verregaande „vilipendentie en verachting van de auctoriteit en het gezach „van het Hof, mitsgaders eene violente oppositie aan „deszelfs bevelen, gepleegd aan de bedienden der Justitie." Het Hof nam de zaak ook zeer hoog op, en gaf den Proc.-Gen. een mandament, waarbij hij verlof kreeg Van Balen te dezer zake op te roepen om óp 7 September voor den Hove te verschijnen, ten einde den eisch en de conclusie
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. I7
van den Procureur-Generaal te hooren en- voorts teproce- deeren als naar rechte.
Van Balen gaf terstond, toen hij de dagvaarding kreeg, daarvan kennis aan den Magistraat, die zijnerzijds weder een request aan de Staten aanbood. Daarin werd het voor- gevallene in den breede uiteengezet: de klemtoon werd vooral gelegd op de omstandigheid, dat het Hof tot zulke handelingen overging, terwijl in het vorige geschil van voor twee jaren, door de Staten nog geene beslissing genomen was ; het request eindigde met het vierledig ver- zoek: i^. dat het Hof zou worden verklaard onbevoegd, om keuren te maken over burgers of onderhoorige ingezetenen van den Haag; 2"^, dat voortaan het Hof geene boeken of geschriften bij boekverkoopers of drukkers zoude mogen ophalen; 3°. dat het Hof van de kennisneming van deze en dergelijke zaken zoude worden ontheven en de uitge- brachte dagvaarding buiten effect gesteld; 4°. dat de zaak gedurende de deliberatie der Staten zoude worden geschorst.
Tegen het laatste verzoek bestond bij de Staten geen bezwaar. Zij gaven door hun secretaris kennis aan den President van het Hof: dat de Haagsche Magistraat bij hen had geklaagd over het mandament tot dagvaarding in persoon verleend tegen Van Balen, en dat de Staten ver- wachtten dat het Hof de zaak zoude schorsen, totdat zij daarover eene beslissing zouden hebben genomen. Den volgenden dag, 31 Juli, stelden zij het verzoekschrift van den Haag in handen van het Hof, om daaromtrent rapport uit te brengen.
Het Hof besloot omtrent een en ander : dat de Procureur- Generaal de zaak tegen Van Balen ter roUe van 7 September zoude aanbrengen, en dat dan op de rol zoude worden gesteld: „het Hof houdt dese saak in state." Wat betreft het verzocht rapport, werd op 31 Juli de raadsheer van Hoogstraten belast met het opstellen van een ontwerp:
l8 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
dit werd den «6 October in de raadkamer gelezen en zou den aen November in den vollen Raad worden vastgesteld: dit geschiedde echter eerst op i8 December. Dit rapport werd door de Staten weder gesteld in handen van den Magistraat, die zijne bezwaren daartegen inbracht bij missive van 19 Juli 1762. Men kan waarlijk de beide colleges niet beschuldigen, dat zij in dezen met overijling gehandeld hebben.
In die beide zeer wijdloopige stukken, het rapport en de missive, staat niet veel nieuws : het Hof hield vol, dat het bevoegd was, om de wetgevende macht uit te oefenen ; dat het die bevoegdheid reeds bezat, vóórdat het op een instructie diende, en dat die bevoegdheid om die reden dan ook niet aan het Hof in zijne instructie was verleend : dat Hugo de Groot die wetgevende macht van het Hof erkende, waar hij schreef: de wetten worden gemaakt door Stadhouder en Raden (het Hof doet hier weer een poging om zich te vereenzelvigen met den ouden grafelijken raad, iets waarvoor geen enkele grond bestaat, zooals ik boven reeds aantoonde); dat het steeds bevoegd was geweest, om in drukpersdelicten recht te spreken, waarbij eenige voorbeelden werden aangehaald, uit welke moest blijken, dat het Hof die bevoegdheid steeds bezeten had. Voorts toonde het Hof in het breede aan, dat het allerlei bevoegd- heden had op het grondgebied van den Haag, en dat de Haagsche Magistraat in gezag verre achterstond bij dien van elke stad ja zelfs van de dorpen in Holland. En wat betrof de bewering van den Haag, dat .het Hof geen vervolging had mogen instellen tegen Van Balen, zoolang de Staten nog geene beslissing hadden genomen in de gelijksoortige zaak tegen dienzelfden drukker, vroeg het Hof, of dan een request van den Haag aan het Hof zijn jurisdictie konde ontnemen? Ware dat zoo, dan had de Magistraat nog maar een request te schrijven en dan zou
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. I9
het Hof, zoolang de Staten geene beslissing genomen hadden, van alle rechtsmacht verstoken zijn.
In de missive van den Haagschen Magistraat wordt er op gewezen : dat het Hof wel hoog opgaf van zijn bevoegd- heden en van den ouden oorsprong daarvan, maar in gebreke bleef, om voor die beweringen ook maar het minste bewijs aan te voeren, en daarbij kennelijk de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht dooreen verwarde: dat het Hof vroeger nooit had beweerd, rechtsbevoegdheid te hebben over de zoogenaamde fundus fiscalis, maar die pretentie langzamerhand had voorop gezet, om aldus juris- dictie te kunnen uitoefenen over Haagsche burgers. Voorts toonde de Magistraat aan, dat het Hof nooit bevoegd was geweest, om in drukpersdelicten te beslissen, en dat de Magistraat zich dan ook herhaaldelijk daartegen had verzet. Eindelijk gaf de Magistraat een uitvoerig betoog ten beste om te bewijzen, dat het Hof niet was de oude raad der graven en dat den Haag al lang voor het Hof bestond: dat er geene redenen aanwezig waren voor de minachting, waarmede het Hof den Haag behandelde, daar den Haag ver- schillende privilegiën bezat, die slechts aan steden werden gegeven, en dan ook in verschillende plakkaten stad werd genoemd, en dat het daarbij niets afdeed, dat den Haag geen muren had, want dat Madrid in hetzelfde geval verkeerde.
De pennenstrijd schijnt met deze missive van den Magistraat geëindigd te zijn : ik vond geen latere rapporten of memories over deze zaak, en evenmin eene beslissing der Staten van Holland.
TITELS VAN PASKWILLEN EN VERBODEN BOEKEN UIT DE 17e EN l8e EEUWEN.
1 606 Phylaretis Amyntae Codomanni Apologia pro Georgeo Popelio Barone de Lobkowits, etc. ad reges, principes,
20 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
caeterosque Christiani nominis mortales. Dicaeopoli apud Theophilum Agathonem, anno Domini 1606. Een smaadschrift tegen den Keizer.
1608 De Nederlandtsche Byekorf i). Tevens werd de ver- spreiding verboden van de volgende tot den Byekorf behoorende pamfletten, als : Naerdere Bedenckingen ^), Het Buyrpraetgen ^); Getrouwe Raedt *), Echo's ^) en twee andere, aanvangend met de woorden: „Een oudt Schipper" ®) en „Dees wonder-Maer '')."
16 14 Sybrandi Lubberti Responsie ad pietatem Hugonis Grotii «).
161 7 Weechschael, omme 't overwegen d'Oratie vand' Ed. Heere Dudley Carleton, Ambassadeur van Z. K. M. van Groot-Brittannien ^).
161 8 Provisionele openinge van verscheijden saecken, ghe- steld in de Remonstrantie van den Heere Advocaet van Holland ende West-Vrieslant ^^).
1622 Verantwoordinge van de Wettelijcke Regieringe van Hollandt ende West-Vrieslandt door Hugo de Groot.
1622 Nootwendich discours ofte Vertooch aan de Hoogh Mog: Heeren Staten Generael vande Participanten der Oost-Indische Compagnie tegens de Bewinthebbers ^^).
1624 Waerachtich verhael van den tijdinge, gekomen uyt Oost-Indiën met het Jacht de Hase in Junio 1624 in Texel ingekomen, aengaende de conspiratie ont- deckt in de Eylanden van Amboyna ^^).
1626 B. M. Sacrum. Generosi et Illustris Heroïs Johannis ab Oldenbarnevelt .... quod fuit enz, ^^).
1) Dr. W, P. C. Knuttel, Catalogus Pamfletten Kon. Bibl., n°. 1474 v.v. ^) ld., n°. 1441. 3) ld,, n° 1525-26. 4)/é/.,n°. 1473. 5) ld., n°. 1405- 1407? 6) ld., n°. 1466. 7) ld., n°. 1464. ») ld., n°. 2115. ^) Door Jac, Taurinus: ld., n°. 2365—67. lOj ld., n°. 2634 en 2635. 11) Door Simon van Middelgeest: ld., n^. 3348. ^^) ld , n°. 3546. 13) ld. n°. 3662.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN." 21
1626 HoUandsche Apocalipsis ^).
1627 Eviduis (sic) minutum in Bellum Bohemicum aucthore Daniele de Viduis.
1638 Kort vertooch vande uytkomsten ende laetste dis- coursen en woorden, ghepasseert ende gevallen tus- schen de Predicanten van de Gereformeerde Kercke tot Maestricht ende de Conspirateurs van 't Grouwe- lijck verraet tegens deselve stadt, door D. Philippus LudovicuS; Predikant tot Maestricht ^).
1645 Extrait de la maladie et guerison de TAngleterre **).
1647 Peijs-gedicht tegens den Heere Ambassadeur Ser- viënt %
1650 Defensio Regia pro Carolo Primo ^).
1650 Waerachtige Proceduyre, gepleeght tegens Jacomina de With, Huysvrouwe van den Heere President van Wijngaerden ^).
1 650 d'Ontstelde Amsterdammer met sijne waerschouwinge. Raadt; en Antwoort op Bickers beroerte ^).
1650 Blijschap over de verlossinge van Amsterdam ^).
1651 Waarachtig en noodig Berigt ^).
1652 Den Herstelden Leeuw ofte Discours over 't ghe- passeerde in de Vereenichde Nederlanden in 't Jaer 1650 en 1651 ^\
1652 Articulen tegen de Louvensteijnsche Heeren ^i).
1) Door Ch, Scribani: ld., n°. 3676. 2) ld„ n°. 4571. 3) ld,, n°. 5178. *) Abel Servien graaf de la Roche, ambassadeur van Frankrijk ter vredehandel te Munster: hij was der Republiek zeer ongenegen. Bedoeld is blijkbaar Knuttely n°. 5531. ^) Bedoeld is het geschrift in 1649 anonym uitgegeven door Ó. Saimasius, waarvan in 1650 verschillende drukken en een Holl. vertaling het licht zagen. 6) Knuttel, n°. 6908. 7) Jd., 6848-50. ») ld,, n''.6^8s. 9) Bedoeld is Knuttel, n^. 7020. Het geldt hier echter niet een verbod van een boek, maar een verbod van nadruk; het geschriftje zelf was op last der Staten van Holland uitgegeven. 1^) Bedoeld is het bekende werk van L. van Aitzema ^^) Knuttel, n°. 7297—99.
22 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
1653 Rotterdams zeepraetgen tusschen een Coopman, een Burger ende een Stuyrman (Pamflet tegen den Vice- Adm. Jan Evertsen) ^).
1655 Prae-Adamitae ^).
1663 Bedenckelijcken Brief van een Vriend aan een ander in Hollandt over het nieuwe formulier door de Staaten van die Provincie opgeregt den 23 Maart 1663 ^).
1664 Haagsche Kermispraatje over het gevangen neemen van Jacobus Overheul *).
1669 Aenwijsinge der heylsame Politijcke gronden ende maximen van de Republycque van Hollandt ende West-Vrieslandt, (gedrukt bij Pieter Hackens) ^).
1672 Hollands Venesoen ^).
1672 Leegerpraetje '').
1672 Verhael van het voornaamste hetgeene deesen staet seedert eenige jaren is overgekomen ^).
1672 Een schandaleus pasquil tegen den Raadpensionaris.
1672 Een pasquil ten nadeele van den Koning van Dene- marken.
1673 Het tweede en derde deel van Engelands appel en beroep aan en op de Gemeente %
1674 Vier zoogenaamde Sociniaansche boeken: 1°. de Leviathan (van Hobbes)] 2°. Bibliotheca fratrum Polonorum, quos unitarios vocant; 3°. Philosophia
1) ld., n°. 7432. 2) Bedoeld is een geruchtmakend werkje van Isaac La PeyrèrCy anonym uitgegeven als „Praeadamitae. Sive exercitatio super versibus duodecimo, decimotertio et decimo- quarto capitis quinti Epistolae D. Pauli ad Romanos". Met een beroep op Paulus beweert de schrijver dat er vóór Adam menschen geleefd hebben. <*) Tegen het nieuw gebedsformulier, bij Knuttel, n°. 8786. *) Id.y n°. 8967 &) De „Aanwijsing" is een verbeterde herdruk van P de la Cour f s ^Interest van Holland", ö) Knuttely n'^. 10606 — 12. 7) Id.y n°. 10603. S) Toegeschreven aan Theophilus Naeranus. Bij Knuttel, n°. 10384, 0) Id,y n°. 917— 19.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 23
Sacrae Scripturae interpres (van Spinosa's vriend Lod, Meyer); 4°. Tractatus Theológico — Politicus (van Spinosd), 1676 Pasquillen door zekeren Johannes Rothé ^).
1678 B. D. Spinosa. Opera Postuma.
1679 De Staten v. Holland verbieden het drukken van fransche couranten, gazettes, gazette raisonnée, nou- velles choisieS; .lardons. Het drukken van duitsche couranten werd niet verboden, doch aan de drukkers en uitgevers werd groote voorzichtigheid aanbevolen.
1679 Reglement tegen de Wantrouwigheid der Heeren,
enz. drukker C. Hoekwater. 1681 Mémoires pour servir a Thistoire d'Hollande, drukker
A. Moetjes ^).
1684 De oude mode van den nieuwen Staat van Oorlog ^).
1685 Een geschrift op den naam van den Hertog van Monmouth tegen Z. K. M. van Groot-Brittannië *).
1688 La couronne usurpée ^).
1691 Reveille-matin ^).
1711 Formulaire du serment d'abjuration, comme il se fait a présent dans la Grande Bretagne, et questions sur Ie dit serment. De drukker M. Rognet werd ver- oordeeld tot eene boete van 200 gulden.
171 7 Injurieus libel tegen Godfried Henrici, predikant in de Gemeente der Augsburgsche confessie (Zie Ser- vaas V. Rooyen. Verb. boeken blz. 12).
*) Id.y n°. 11333 — 37, 1 1406 — 7 enz. Zie over den schrijver Dr. W. P. C. Knuttel, Johannes Rothe (in Ned. Spectator, 1895, blz. 150 en 157). 2) Bedoeld zal zijn het gelijknamige werk van L. Aubery. 3) Knuttel^ n°. 12214. *) ld,, n°. 12331 v.v. s) Het fransche boekje van Pierre Boyer werd verboden; er verschenen in hetzelfde jaar meer dan één holl. vertaling, zie Knuttely n^ 12982, 12985. 6) Welke „Morgen wekker" hier bedoeld kan zijn, is niet duidelijk.
24 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
171 8 Pasquil op verscheidene professoren en Godgeleerden in deze Provincie en elders. (Verb. boeken bl. 15) ')•
1720 Papekost, opgedist in Geuze Schotelen (verb. boeken blz. 25).
1731 Het 3e deel der Critique désintéressée des Joumaux Litéraires et des Ouvrages des Savants par une Société de gens de lettres (verb. boeken bl. 57) ^). De drukker C. van Lom werd veroordeeld tot een e boete van 200 gulden. In hetzelfde jaar verscheen een herdruk van hetzelfde werk, vermeerderd met Remarques, waarin eenige fransche predikanten wer- den gelasterd: de drukker M. Falaisseau werd ver- oordeeld tot betaling eener boete van 300 gulden, tot recantatie zijner lasteringen en tot amende honorable.
1731 Lettres sérieuses et badines sur les Ouvrages des Savans et sur d'autres matières. Tomé II deuxième partie (verb. boeken bl. 57) ^). De drukker J. v. Duren werd veroordeeld tot eene boete van 300 gulden.
1733 Het 8e Vervolg der Latijnsche en Nederduitsche Keurdigten (verb. boeken bl. 64).
1 735 Het 9e Vervolg derzelfde verzameling (verb. boeken bl. 78).
1742 Gesprek tusschen de Vrijheid en den Leeuw.
1745 Le petit Almanach Universel, gedrukt te Maastricht.
1759 Vragen aan den Predikant Nieuwland ^).
1759 Schuitepraatje. De schrijver was de adv^ N. Bondt, de drukker was Karnebeek ^).
1) Het oorspronkelijke verscheen in 1711. Een latere druk van 1719 bij Knuttel n^. 16454. ^) Schrijver van dit verboden boek was Fr. Bruys. ^) Door A. de La Éarre de Beautnarchais. ^) Vergelijk Knuttel n^. 18719, 18720, 18721. &) M, n"*. 18707.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 25
1761 Historisch Verhael van hetgeen voorgevallen is tusschen den Heer Ji*. Onno Zwier van Haren, Grietman van Stellingwerf — Westeinde ter eener zijde en Sijn Hoog Edelens Dogters ter andere zijde, zeedig en na vereisch van Saecken ondersogt, ge- toetst en met gepaste aanmerkingen verrijkt door een vrije penne i).
1761 Eenige vraagen den Heer Jo. Onno Zwier van Haren voorgesteld; getrokken uit zijn deductie, door Veritatis Studiosus, gedrukt bij v. Balen ^).
1775 Le Philosophe de bon Sens, par Ie Marquis d'Argens.
1775 Digtkundig Praaltoneel van Nederlands wonderen.
1777 De Nederlandtsche Spion : een pamflet, waarin burger- dochters en Haagsche families aan den kaak werden gesteld. Het algemeen gerucht wees als den schrijver aan een klerk, genaamd F. H. de Hartogh: daarop verschenen toen brochures: De Spion ontdekt. De stikziende Clercq of de Poëet met de Bril.
1783 De Post van den Needer-Rijn. Het bekende Patriot- tische Tijdschrift van P. 't Hoen.
c. Jurisdictie- geschillen in administratieve zaken.
De Haagsche Kermis werd beschouwd als eene instel- ling, die zoowel het Hof als den Haag betrof; immers de Edelen en Suppoosten vermaakten zich in die dagen even zoo goed als de burgers, allen deden evenzeer hunne inkoopen in de kramen der vreemde kooplieden, en die kramen stonden zoowel op het Buitenhof, den onbetwist- grafelijken grond, als elders in den Haag.
') Id.y n°, 18793. -) Id,y n°. 18812.
20 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Over het algemeen waren het Hof en de Magistraat het al wat de kermis betrof goed eens: slechts enkele malen kregen zij daarover ongenoegen. Alle jaren kondigde de Magistraat af, dat, in overleg met en na goedkeuring van het Hof, de kermis op denzelfden voet zoude worden gehouden als het vorige jaar, zoodat geene spullen werden verboden, maar wel loterijkramen, rijfelaars en draaiborden, en kramen met vreemd schoenwerk bepaaldelijk uit de Langstraat.
Eensluidend bepaalden de beide colleges in 1647 : „Aen- „gesien de ongelegentheijt van de groote rouwe te Hooff „(de rouw na den dood van Frederik Hendrik) zoo worden „mede alle Borgers ende Buijten-Leuiden gheadverteert, „dat niemandt op de aenstaende kermisse met zijn kramen „ofte koopmanschappen op het Buijtenhof alhier zal mogen „voor te staen, maer sullen die gehouden zijn te stellen „aan wederzijden van de Princegragt, ter plaetse, die „ijeder zal aangewesen worden." Toen nu eenige koop- lieden zich toch hadden verstout om hunne kramen op het Buitenhof op te slaan, werd hun bij eene nieuwe keur van 12 Mei gelast, om terstond van daar naar de Prinse- gracht te verhuizen, op straffe: „dat de Burgers verklaert „sullen werden ongehoorsaem, meijneedigh ende van hare „Burger- ende Poorterschap metter daedt als onwaerdigh „ontslagen;" de buitenlieden zouden verbeuren 100 carolus guldens, die paratelijk op hunne goederen zouden worden geëxecuteerd.
In 1761 stond er op de kermis op de Groote Markt een wassenbeeldenspel, waarin onder andere voorstellin- gen werd vertoond een afbeelding van het lijk van Paus Benedictus XIV, liggende op een praalbed, met het op- schrift VicARius FiLii Dei. De aandacht van den Baljuw en zijn onderschouten schijnt niet op dat opschrift te zijn gevallen, of wel zij hebben er geen kwaad in gezien,
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 27
maar het wekte de verontwaardiging op van het Hof. De drossaard van het Hof en een der Haagsche onder- schouten werden in de Raadkamer binnengeroepen, en daar kregen zij de opdracht, om zich te zamen naar het was- senbeeldenspel te begeven : zij moesten het opschrift onver- wijld doen wegnemen of uitwisschen, en zoo de houder der inrichting het een of ander weigerde, dan moesten zij het zelf doen. De Magistraat maakte hiertegen geen enkel bezwaar, hoewel daartoe toch alleszins reden bestond : immers de Haagsche onderschout kreeg van het Hof orders en dat nog wel orders, die op onbetwistbaar Haag- schen grond moesten worden uitgevoerd en de drossaard werd naar dienzelfden grond gezonden om aldaar te ver- richten, wat het Hof hem beval.
Maar daartegenover duldde het Hof het niet, dat de Haagsche politie zich op het Buitenhof met iets bemoeide.
In 1621 hadden de beide substituut-schouten zich op de eene of andere wijze ingelaten met de kramen, die op het Buitenhof stonden. Deswege werden zij op 19 Mei op het Hof geroepen en hun aangezegd, dat zij voortaan zich van zulke inmenging moesten onthouden. Maar daar zij dit reeds hadden gedaan, zouden zij voor dat jaar, de profijten dier kramen evenals die, welke op de markt stonden, met de dienaars van den Procureur-Generaal moeten deelen.
Maar hooger nam het Hof de zaak op in 1 742, toen de Magistraat buiten medewerking van het Hof, eene publicatie had uitgevaardigd, waarbij wederom werd verboden het ver- koopen op de kermis van schoenwerk van elders, bepaal- delijk uit de Langstraat, met uitzondering van dat, hetwelk was vervaardigd door vrije meesters uit de besloten steden van Holland. Op 5 Mei kwam de bode van de Schepenen op het Buitenhof, verbood daar aan verscheidene koop- lieden, die daar met schoenenkramen stonden, om hunne
28 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
waar te verkoopen, en gelastte hun hunne kramen aan- stonds te sluiten, niettegenstaande zij opgaven te zijn vrije meesters uit Heusden en Geertruidenberg.
De kooplieden wendden zich tot het Hof en beklaagden zich over de handelwijze van den bode, waarop het Hof besliste: dat daar de Haagsche kermis een gecombineerde kermis was, de Magistraat niet bevoegd was, om, zonder medewerking van het Hof, eene publicatie, zooals boven bedoeld, uit te vaardigen, en dat hij evenmin over grafe- lijkheids-grond mocht beschikken. En verder: dat de Commissarissen van de rol den kooplieden zouden aan- zeggen: dat zij hunne kramen mochten openen en hunne waar mochten verkoopen, en voor het geval de heeren van den Haag dit zouden willen beletten, zoude het Hóf hen onder zijne bescherming nemen. Daarom kreeg de Procureur-Generaal last, om zoo de Magistraat het openen der kramen of het verkoopen der schoenen feitelijk zoude willen beletten, die handelingen dan ook feitelijk tegen te gaan en af te weren.
Reeds vroeger (Jaarg. 1903 bl. 123) had ik de gelegen- heid om met een woord melding te maken van het geschil tusschen de beide colleges over de vraag, of solliciteurs- militair behoorden onder het Hof of onder den Haag, of zij suppoosten waren of niet. Ik zal het geschil thans uitvoeriger uiteenzetten.
In het voorjaar van 1754 riepen Burgemeesters en Sche- penen van den Haag tot de vervulling hunner verplichtingen bij de schutterij op de solliciteurs-militair Jan van den Berg, tevens agent van Z. K. H. van Sardinië, Carel Bernhard van Swarm, ChristofFel Nicolaas Mollerus, ^) tevens agent van den Landgraaf van Hessen-Philipsthal
^) Mollerus wordt in den verderen loop der zaak niet meer genoemd.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 29
en Daniël *s Heerenberg, tevens agent van den Markgraaf van Brandenburg-Anspach. Allen wendden zich met ver- zoekschriften tot het Hof, om bescherming te erlangen en als suppoosten te worden erkend en als zoodanig ontheven te zijn van schutterdienst. Het Hof gaf aan elk hunner de verzekering; dat het hen onder zijne bescherming nam en verbood hun, te gehoorzamen aan eenige oproeping door den Magistraat gedaan of nog te doen.
Toen deze beschikkingen van het Hof ter kennis kwamen van den Magistraat wendde hij zich bij missive van 27 Juni 1754 tot de Prinses-Douairière van Oranje om haar invloed in te roepen, ten einde het Hof tot toegeven in deze zaak te bewegen. De vraag, waarom nu juist de Prinses in het geschil werd gemoeid, en de gewone weg, een klacht aan de Staten van Holland in dezen niet werd gevolgd, kan ik niet beantwoorden; het zal zoo aanstonds blijken, dat het Hof in dit opzicht dezelfde richting volgde als de Magistraat.
Alvorens dezen stap te doen, toen alleen Van den Berg zich nog maar bij request tot het Hof had gewend, waren Burgemeesters en Schepenen eens met den raadpensionaris over het geschil gaan spreken, vermoedelijk om zoo zij voor hunne opvatting bij hem steun vonden, des te stelliger tegen- over het Hof te kunnen optreden. Maar Steijn ^) liet hen even zoo wijs, als zij waren. Hij deelde hun mede, dat het gevoelen der Gecommitteerde Raden was, dat van den Berg in alle zaken, die niet tot de militaire behoorden, onder- worpen was aan zijn gewonen rechter, maar dat zij ver- trouwden dat Burgemeesters en Schepenen hem op den- zelfden voet als de overige soUiciteurs zouden behandelen.
De Prinses deelde op 6 September de missive, die zij
1) Mr. Pieter Steijn was sedert 1749 raadpensionaris van Holland.
30 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
van den Magistraat had gekregen aan het Hof mede, en gaf tevens haar wensch te kennen, dat het geschil door eene conferentie langs minnelijken weg zou wordeh afge- daan. Maar het Hof scheen daarin geen zin te hebben, althans het duurde tot 19 Februari van het volgende jaar eer het den brief der Prinses beantwoordde met een schrijven, dat haar door de raadsheeren Van der Mieden en Van Wassenaer werd overhandigd : aan beide Heeren herhaalde de Prinses, dat zij hoopte, dat eene schikking zou worden tot stand gebracht. Eerst nadat zij in April nogmaals had aangedrongen op het houden eener confe- rentie, had de bijeenkomst op 18 Juni plaats.
De gecommitteerden van den Magistraat gaven als toen de volgende gronden op voor hun stelling, dat de soUiciteurs- militair in het algemeen, en de drie hier bedoelde personen in het bijzonder, onder de jurisdictie van den Haag be- hoorden, vooreerst : dat er tot nu toe nooit sprake van was geweest, dat de soUiciteurs suppoosten zouden zijn: dat zij steeds in de schutterij gediend hadden, en dat er zelfs op dat oogenblik nog waren, die als schutters hun dienst verrichtten, namelijk : Van Wijnen, Haansberge en Peers, de laatste als kapitein: voorts dat 's Heerenberg zelf werkelijk schutter was, en den eed als zoodanig had afgelegd, en dat hij daarenboven de zoon was van een neringdoend burger en schutter; dat Van Swarm jarenlang jaarlijks 12 gulden had bijgedragen aan de compagnie van het groene vendel; dat Van den Berg steeds de stads-impositiën had betaald en nog betaalde; en dat de betrekking van agent van den Markgraaf van Branden- burg-Anspach, die *s Heerenberg tegelijk vervulde, buiten beschouwing moest blijven, daar de Staten bij eene vroeger genomen resolutie hadden bepaald, dat men, door zulk eene betrekking te aanvaarden, zich niet kon onttrekken aan de jurisdictie, waaronder men vroeger had behoord.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 3I
en dat men daarenboven niet moest gelijkstellen de agenten van koningen en vorsten, die het recht hadden om ambas- sadeurs te benoemen, met die van Duitsche graven, die dat recht misten.
Met het oog op het groote verschil, dat er bestond tus- schen *s Heerenberg, die schutter was, en de beide andere soUiciteurs drongen de gecommitteerden van den Magi- straat er sterk op aan : dat het Hof dezen naar den Magi- straat zou verwijzen, terwijl zij verkaarden, dat zij uit achting voor het Hof alle inschikkelijkheid zouden gebruiken om het geschil in der minne te schikken, en hunne gedachten er over zouden laten gaan, op welke wijze dit het best zou kunnen geschieden.
Een paar dagen later kwamen de heeren wederom bijeen, en nu verklaarden de gecommitteerden van het Hof: i°. dat het Hof wel had gewenscht, dat de Magistraat eenige voor- stellen voor een schikking had gedaan; 2°. dat het Hof inzag, dat het poinct differentiaal niet zonder groote moeite zou kunnen worden beslist; 3°. dat het Hof volhield, dat de soUiciteurs-militair en de agenten als zoodanig onder de jurisdictie van het Hof stonden ; 4°. dat het Hof evenwel bereid was, onverminderd de beslissing over het beginsel van het geschil en ohder eene algemeene acte van non-prejudicie, om 's Heerenberg aan de jurisdictie van Schout, Burgemeesters en Schepenen over te laten, mits deze de beide anderen wederkeerig aan het Hof over- lieten en verder niet meer moeilijkheden opwierpen. Bij het doen dier verschillende voorstellen, deed het Hof vooral uitkomen, dat het deze deed, omdat H. K. H. zoo- zeer verlangde, dat het geschil in der minne door eene conferentie zou worden bijgelegd.
De Haagsche commissarissen antwoordden: dat zij op die voorstellen geen afdoend antwoord konden geven, daar zij alleen waren gemachtigd, om de voorstellen van het
32 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Hof aan te hooren, maar dat zij toch nog eens wenschten te herhalen, dat de solliciteurs steeds waren beschouwd als te behooren tot de Haagsche burgers, en dat zoo het tegendeel mocht worden aangenomen, de schutterij in verval zou raken, daar zij hunne beste burgers zouden verliezen, daar dan met evenveel recht alle bankiers, make- laars, leveranciers en' anderen zich aan hunne schutter- plicht zouden kunnen onttrekken.
Bij eene volgende conferentie antwoordden de heeren van den Haag op 's Hofs voorstellen ; dat de zaak eigenlijk niet van zooveel gewicht was, dat men daarmede de Prinses moest lastig vallen (waarop de commissarissen van het Hof zeer ter snede antwoordden, dat de Magistraat de eerste was geweest, die zich tot H. K. H. had gewend); en dat zij zich niet konden vereenigen met het voorstel, om onder elkander de jurisdictie over de drie solliciteurs te verdeel en, voordat het geschil zelf voor goed zou zijn beslist. Tegenvoorstellen voor eene schikking deed de Magistraat dus niet; het schijnt wel, dat hij de afdoening der zaak niet van groot belang, althans niet spoedeischend achtte.
Hierbij eindigden de conferenties, maar aan de zijde van het Hof en vooral door de Prinses, die zeer bijzonder belang in deze zaak blijkt gesteld te hebben, werden nog wel pogingen gedaan, om het geschil te beëindigen, maar zonder eenig gevolg. In April 1756, dus ongeveer twee jaren na het ontstaan van het geschil, ontwierp het Hof een nieuw voorstel tot eene minnelijke schikking, dat op haar uitdrukkelijk verzoek in handen der Prinses werd gesteld, die beloofde dit voorstel persoonlijk mede te deelen aan den Magistraat, dien zij hoopte daarvoor te zullen kunnen winnen. Maar te vergeefs.
De Magistraat en de officieren der schutters lieten in- tusschen 's Heerenberg niet los, zoodat hij in Januari 1756
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 33
wederom een request tot het Hof richtte, waarin hij bescher- ming vroeg tegen de officieren, althans totdat op zijn vroeger verzoek definitief zou zijn beschikt. Hij schijnt zich wel zeer ongerust te hebben gemaakt, want omstreeks dezen tijd kwam op zijn verzoek en in zijn belang de Baron van Seckendorf met den Raadpensionaris en met mr. Hendrik Fagel, griffier der Staten-Generaal spreken. Ik vind van het geschil geen gewag meer gemaakt: zeker is het dat het in 1 763 nog steeds hangende was, toen, zooals ik vroeger reeds mededeelde de soUiciteur Van den Berg in staat van onvermogen geraakte en het Hof een curator over zijn boedel benoemde. Bij de resolutie der Staten van Holland van 1765, die ik te zijner plaatse zal mededeelen, werd de vraag eindelijk beslist overeenkomstig den wensch van den Magistraat.
In 1723 verzocht zekere Pieter van Oosthoorn aan Schout, Burgemeesters en Schepenen van den Haag, om in het huis, waarin hij woonde en dat hij van zijn vader had geërfd, gelegen aan het einde van de oostzijde van het Spui, nabij het Armhuis en achter uitkomend aan het Lamgroen, de gruttersnering te mogen uitoefenen en daar- toe achter die woning een grutmolen te mogen oprichten. Op dat verzoek werden door Burgemeesters de buren gehoord; de meesten hadden er niets tegen, dat aan Oosthoorn zou worden toegestaan, wat hij vroeg, maar anderen verzochten, de gevraagde vergunning te weigeren, met het oog op het geraas en gedreun en op het stof, dat de grutmolen zou veroorzaken, zonder dat zij evenwel zich beriepen op een hun toekomend recht, dat door het op- richten van den molen zou worden geschonden. Daar de buren alzoo van meening onderling verschilden, droegen de Burgemeesters aan den Controleur van 's-Gravenhage's werken op, om de plaats op te nemen en in kaart te
34 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
brengen, en rapport te doen van zijne bevinding. Na ontvangst van dat rapport stonden Burgemeesters het ver- zoek toe, maar toen de buren, die zich reeds eenmaal daartegen hadden verzet, dat herhaalden, kreeg Oosthoorn aanzegging, dat hij den molen niet mocht stellen, vóórdat Burgemeesters zelf een plaatselijk onderzoek zouden hebben gehouden. Dit onderzoek .had kort daarna plaats en viel ten gunste van Oosthoorn uit, zoodat nu definitief zijn verzoek werd ingewilligd, voornamelijk op grond dat de tegenstrib- belende buren geen recht van servituut beweerden te hebben, en dat het hard zou zijn, om een Haagsch burger te beletten zijne nering te drijven in zijn eigen huis, dat hij van zijn vader erfde, en dat daarenboven gelegen was in een afgelegen buurt.
Nu wendden de buren zich tot het Hof met het ver- zoek, om een interdict poenaal (een verbod met straf- bedreiging) te verleenen tegen het stellen van den grut- molen : dat werd voorloopig verleend. Maar zoodra hadden Burgemeesters niet gehoord, dat het Hof in de zaak was gemengd, of zij zonden den Secretaris naar het Hof om de zaak bloot te leggen en aan te toonen, dat het hier niet was een object van ordinaris justitie, maar dat het was „domesticq en polityck."
De Commissarissen van de rol hoorden nu de beide partijen: Pieter van Oosthoom en zijne buren, en be- slisten, dat de vergunning, door den Magistraat gegeven, bleef opgeschort, totdat de partijen voor het gerecht van den Haag in burgerlijk geding zouden hebben ge- procedeerd en het gerecht in de zaak vonnis zou hebben gewezen.
Nu beklaagde de Magistraat zich bij de Staten van Holland er over, dat het Hof eene zuiver administratieve zaak had verklaard te zijn eene burgerrechtelijke zaak, waarvan het gevolg was, dat een besluit van het admini-
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 35
stratief gezag zou worden onderworpen aan het oordeel van den burgerlijken rechter. Maar de Gecommitteerde Raden, in wier handen de zaak was gesteld, waren het met de meening van den Magistraat niet eens. Na eene vergeefsche poging, om de beide partijen tot eenstem- migheid te brengen, brachten zij op 24 Maart 1724 rapport uit aan de Staten, en dit luidde: dat het onder- zoek omtrent het nadeel, dat de klagende buren door het stellen van den molen zouden lijden eene rechtszaak was, zoodat zij door den rechter moest worden beslist en afgedaan.
De Staten besloten, dat zij nader over de zaak zouden beraadslagen en daarna eene definitieve beslissing nemen. Dit had plaats op 6 Mei daarenvolgende en luidde aldus: „is goedgevonden en verstaan, dat deese saake, als politycq „zijnde, sal werden gelaaten ter 'disposisie van Burge- „ meesteren van 's-Gravenhage, en het Hof daarvan sal „werden ontlast."
Bij Plakkaat van 21 Maart 1524 had Keizer Karel V het notariaat in de Nederlanden geregeld : de voornaamste bepalingen van dat Plakkaat waren : dat in elke stad slechts een zoodanig aantal notarissen mocht zijn, als Burge- meesters en Schepenen in het openbaar belang zouden noodig achten, en dat zij vóór hunne benoeming door het Hof zouden worden geëxamineerd en beëedigd, en dat hunne namen zouden worden ingeschreven in een register, dat daartoe op 's Hofs griffie moest worden aan- gehouden: op acten van anderen, dan deze wettig aan- gestelde notarissen, mocht geen recht worden gedaan.
Onder de Republiek kwam in die regeling een geheele ommekeer. Niet alleen binnen, ook buiten de steden werden notarissen toegelaten, en het notariaat werd vrij. Dit had ten gevolge, dat het aantal notarissen, zeer ten nadeele
36 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
der inwoners, buiten verhouding tot de bevolking toenam. Terwijl in 1594 het aantal notarissen in den Haag werd bepaald op 8, waren er in de 18^ eeuw 100. i) Velen hunner hadden natuurlijk al zeer weinig praktijk, en daar nu het notariaat geen broodwinning meer gaf, werd het veelal uitgeoefend door lieden, die reeds een betrekking hadden, zooals klerken, commiezen en anderen.
De Magistraten benoemden ook commissarissen over de notarissen, welke personen nu en dan met den weid- schen naam van protonotarii werden betiteld. De Staten hadden eene instructie voor hen vastgesteld, volgens welke hun voornaamste werk was, dat zij na hunne aanstelling en verder geregeld twee malen per jaar alle acten der verschillende notarissen één voor één zorgvuldig moesten nazien, om te constateeren of de notaris ook tegen de Plakkaten op het klein zegel had gezondigd, maar zonder kennis te nemen van den inhoud der acten, wat alleen in bijzondere gevallen geschieden mocht na voorafgaande machtiging, door Gecommitteerde Raden te verleenen. Op de laatste acte, die de commissaris bij zulk een onderzoek zag, zette hij zijn visum, om bij de volgende gelegenheid met de daarop volgende acte weer te beginnen : voor elke acte, die hij onderzocht, moest de notaris hem twee stuivers betalen.
Toen nu bij de geschillen tusschen het Hof en den Haagschen Magistraat de vraag steeds meer op den voor- grond trad, wie suppoosten waren en welke rechten deze hadden, kwam het Hof tot het besluit, dat verscheidene Haagsche notarissen, niet als zoodanig, maar wegens de andere betrekkingen, die zij tevens vervulden, onder de
1) In het notarieel archief vindt men de protocollen van een notaris, die zijne acten in het Fransch en van een ander, die ze in het Engelsch opmaakte.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 37
suppoosten moesten worden gerekend, zoodat elke rechts- band tusschen den Magistraat eri deze notarissen ontbrak, en deze laatste dan ook niet onderworpen waren aan Burgemeesters en Schepenen noch aan den door hen benoemden commissaris.
Daarom benoemde het Hof voor de notarissen, die tegelijk suppoosten waren, een afzonderlijken commissaris en bepaalde het, volkomen in strijd met het boven aan- gehaald Plakkaat der Staten van Holland, dat de protocollen der overleden notarissen — suppoosten niet ter secretarie van den Haag, maar ter griffie van het Hof moesten worden gedeponeerd.
Nu deed zich natuurlijk al zeer spoedig de vraag voor, welke commissaris bevoegd was, om de acten van dezen of genen notaris na te zien. Reeds in 1734 begonnen die geschillen, doch zij hadden toen geen ernstig gevolg. In 1756 werd de twist scherper. In October van dat jaar beklaagde de commissaris der notarissen, die onder het Hof ressorteerden, zekere Velse, zich aan het Hof, dat drie notarissen weigerden hem visie van hun protocol te geven, te weten Hendrik Schot, opperklerk bij den procureur J. Noose; Cornelis van Canegies, klerk ter griffie van H. H. M., en Anthonie Deel, klerk op het comptoir-generaal der Unie.
Het Hof besloot de drie weigerachtigen te doen oproepen, om zich te verantwoorden voor Raden-commissarissen, die daarna rapporteerden: dat de beide eerstgenoemden beloofd hadden, dat zij de bevelen van het Hof zouden opvolgen, maar dat Deel dit stellig had geweigerd, onder mededeeling, dat hij zich tot den Magistraat zou wenden, onder wien hij beweerde te ressorteeren.
Denzelfden dag, dat dit rapport door de Commissarissen werd uitgebracht, kwam er ten Hove eene missive in van Schout, Burgemeesters en Schepenen van den Haag, die
38 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
eene conferentie vroegen over de zaak Deel. Het Hof be- sloot echter die conferentie voorloopig nog niet te houden.
In Mei van het volgende jaar zond het Hof eene ordon- nantie aan de notarissen, onder het Hof ressorteerend, om hun te bevelen visie van hun protocol aan 's Hofs com- missaris te geven.
De notarissen, die tevens opperklerken der procureurs voor den Hoogen Raad waren, weigerden dit echter op grond, dat de Magistraat het hun verboden had, en Deen bleef zijn standpunt van het vorige jaar innemen.
De conferentie, die het vorig jaar niet was gehouden, had nu plaats: merkwaardigerwijze werd daar niet ge- sproken over de zaak der opperklerken : vermoedelijk heeft het Hof in dat punt toegegeven; de onderhandelingen liepen alleen over de weigering van Anthonie Deel. Het Hof beweerde, dat hij als klerk op het comptoir der Unie tot de suppoosten behoorde; daartegenover hield de Magistraat het tegendeel vol, op grond, dat Deel was de zoon van een burger en makelaar in den Haag, en dat hij dan ook steeds visie van zijn protocol had gegeven aan den Haagschen commissaris Tinge.
Het geschil bleef daarbij rusten: partijen brachten het niet voor de Staten. Eerst bij de resolutie van 1 765 werd door dezen de zaak geregeld, evenwel niet zóó, of de geschillen waren na die regeling nog veel talrijker dan te voren.
V.
DE RESOLUTIE VAN I4 MAART I765.
Reeds in het jaar 1663, dus nog geen vijftig jaren na de uitvaardiging der Provisioneele Ordre van 161 4 waren er reeds zoo menigmaal geschillen gerezen tusschen het Hof
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 39
en den Haagschen Magistraat, dat de Staten inzagen, dat hunne pogingen, om de partijen door de vaststelling der Provisioneele Ordre te vereenigen, geheel waren mislukt, en dat er zelfs nu meer dan vroeger gelegenheden werden gevonden om op elkanders ware of vermeende rechten inbreuk te maken. De Staten wilden daarom aan dat voortdurend getwist een einde maken. En nu is het op- merkelijk, hoezeer de houding van het Hof en die van den Haag verschilden bij de pogingen der Staten, om op afdoende wijze de jurisdictie van de beide colleges vast te stellen.
Het Hof, dat zich al miskend en benadeeld achtte door de Provisioneele Ordre van 1614, en dat wel hoog opgaf van al zijn voorrechten, maar meestal niet in staat was degelijke bewijzen voor zijn beweringen bij te brengen, en dus vreesde bij eene nieuwe regeling. nog meer te verliezen, onttrok zich zooveel mogelijk aan het geven van inlich- tingen en het verleenen van medewerking: de Magistraat daarentegen, die bij de Provisioneele Ordre reeds zijn bevoegdheden zag uitgebreid of althans bevestigd en die meer dan eens in geschillen met het Hof door de Staten was in het gelijk gesteld, begreep, dat hij bij eene nadere regeling slechts kon winnen en verleende dan ook steeds zijne volledige medewerking.
Bij resolutie van 21 Juli 1663 werden door de Staten de Gedeputeerden der steden Dordrecht, Delft, Amsterdam, Alkmaar en Enkhuizen gecommitteerd „ over de differentiale poincten, om deselve weg te nemen ofte een pertinent reglement te beramen, waarmede alle discrepantien over het poinct van Jurisdictie tusschen de Heeren van den Hove ende de Baljuw en Geregte van 's Gravenhage voor het toekomende verhoed souden mogen worden en daar- van ter vergadering van H. E. G. M. rapport te doen.''
De commissie vroeg aan de beide Colleges een rapport
40 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
over de jurisdictie-geschillen : het is mij uit niets gebleken, dat het Hof aan dat verzoek heeft voldaan ; de Magistraat, daarentegen zond al zeer spoedig eene uitvoerige memorie aan de commissie in.
Die Memorie bevatte eene bestrijding van de beweringen van het Hof in acht verschillende punten, te weten: 1°. het Hof beweerde, dat gewone misdrijven begaan door officieren van de compagniën gardes, in den Haag in . garnizoen, en door hun kinderen, zoo die militairen waren, stonden ter kennisneming van het Hof; de Magistraat voerde daartegen aan: gewone misdrijven begaan door militairen of hunne kinderen, militair zijnde, staan ter kennisneming van Baljuw en Gerecht van den Haag; delicten, gepleegd door militairen in actieven dienst, wan- neer de daders zich in handen van de militaire overheid bevinden, worden door den krijgsraad behandeld : delicten gepleegd door edelen van Holland en Westfriesland, militair zijnde, worden berecht door het Hof.
2°. Het Hof hield vol, dat niet alleen edelen van Holland en Westfriesland, maar alle edelen, zoowel uit andere provincies als uit den vreemde, zoo zij in den Haag woonden of verblijf hielden voor het Hof moesten terechtstaan: den Haag daarentegen wilde de edelen, die niet tot Holland en Westfriesland behoorden, behandeld zien als gewone ingezetenen.
3°. Het Hof beweerde, dat alle misdrijven, die begaan waren in fundo fiscali. Voorhout, Vijverberg, Plein, het Bosch en tusschenliggende en aangrenzende plaatsen, tot de competentie van het Hof behoorden, onverschillig wie de daders waren: de Magistraat stelde daartegen over, dat alle delicten gepleegd op het grondgebied van den Haag, behalve het Binnen- en Buitenhof, en mits niet gepleegd door Edelen of Suppoosten, door Baljuw en Gerecht moesten worden berecht.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 4I
4°. Het Hof bracht tot zijne jurisdictie mishandelingen en kwetsuren, door burgers aangedaan aan Edelen en Suppoosten, waar het feit ook mocht bedreven zijn: de Magistraat hield daartegenover vol: dat dergelijke mis- drijven door Schepenen moesten worden berecht, en dat de Procureur-Generaal — zoo hij den dader had doen aanhouden — , verplicht was, dezen aan den Baljuw over te leveren.
5°. Het Hof wilde, dat, zoo een burger op de fundus fisci was gedood of op eenigerlei andere wijze om het leven was gekomen, de lijkschouwing, het onderzoek en de berechting der zaak tot de bevoegdheid van het Hof behoorden; de heeren van den Haag ontkenden dit ten stelligste.
6°. Het Hof beweerde jurisdictie te hebben over die burgers en schutters van den Haag, die met hun koop- waren stonden op de „sale" van het Binnenhof; den Haag hield daarentegen vol, dat de Schepenbank uitsluitend rechtsmacht had over burgers, burgerlijke nering doende, onverschillig, waar zij hunne koopwaren te koop mochten stellen, evenals over Edelen en Suppoosten, die burgerlijke nering deden.
7°. Het Hof rekende tot de suppoosten o. a. de klerken, schrijvende op het kantoor van procureurs, voor den Hove postuleerende; den Haag wilde alleen als suppoosten erkennen de klerken, die ten huize des procureurs kost en inwoning genoten.
8°. De Procureur-Generaal deed herhaaldelijk huiszoeking bij drukkers en boekverkoopers, om in hunne winkels paskwillen en verboden boeken op te halen, en de over- treders der Plakkaten te vervolgen en te doen straffen; die van den Haag ontkenden de bevoegdheid van den Procureur-Generaal daartoe en verzochten, dat hem zulke handelingen zouden worden verboden.
42 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Nadat de commissie dat veel omvattend rapport, dat zich evenwel alleen op het gebied van het strafrecht bewoog, had ontvangen, schijnt zij het rustig naast zich neer te hebben gelegd: althans er blijkt niets van hare verdere werkzaamheden, en zooveel is zeker dat de Staten op het voorstel der commissie geene besluiten hebben ge- nomen tot verbetering van den verwarden toestand. Deze bleef onveranderd, totdat of wel door partijen zelf met onderling goedvinden, of wel door de Staten op enkele punten voorloopige schikkingen werden gemaakt.
Zoo kwamen het Hof en de Haagsche Magistraat op 29 Maart 1688 tot eenstemmigheid over de vraag, of de opperklerken en klerken der procureurs voor den Hove, zoowel zij die binnen, als zij die buiten den Haag woonden, aldaar schutterplichtig waren. Zij kwamen overeen: dat iemand, burger van den Haag zijnde, die als opperklerk het kantoor van een procureur waarnam, en als zoodanig ten Hove was ingeschreven, en die niet inwoonde of in den kost was bij zijn patroon, niet schutterplichtig zou zijn; gold het iemand, afkomstig van buiten den Haag, die geen burger was, maar hier toch zijn vast verblijf had, die burger en schutter zou moeten worden, maar dat hij als schutter geen dienst zou behoeven te doen, zoolang hij was ingeschreven als waarnemend het kantoor van een procureur, maar zoodra zoo iemand geen kantoor meer waarnam, zou hij terstond zijn plichten als schutter moeten vervullen. De klerken, die niet waren burgers en niet bij hun patroons inwoonden noch bij hen in den kost waren, en van wie niet van elders bleek, dat zij in den Haag hun vaste woonplaats gekozen hadden, zouden evenals vreemdelingen niet aan schutterdienst onderworpen zijn; eindelijk zouden de klerken, die bij hun patroons inwoon- den of bij hen in den kost waren of van hen kostgeld kregen, aan dezelfde jurisdictie als hun meesters onder-
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 43
worpen zijn, en dus niet in de schutterij mogen worden ingeschreven. ^)
Toen, zooals ik boven reeds mededeelde, in 1697 de substituut-schout door de dienaars van den Procureur- Generaal op de Voorpoort was gevangen gezet, omdat hij 's Hofs rechten zou zijn te na gekomen, en de Magistraat zich bij de Staten had beklaagd over de aanhouding van hun ambtenaar, deelde de raadpensionaris Heinsius aan den President van het Hof mede: dat de Staten voor- nemens waren, om besoignes aan te stellen om een einde te maken aan de voortdurende en telkens zich herhalende geschillen tusschen het Hof en den Haag. En toen twee jaar later zich weer hetzelfde geval voordeed en nu zelfs de Baljuw door het Hof in de Castelenij werd opgesloten, bepaalden de Staten op 21 October 1699 voorloopig en zonder iemands prejudice en gedurende den tijd, dat de deliberaties der Staten over de jurisdictie-geschillen zouden duren : dat, zoo op den zoogenaamden fundus fiscalis een misdrijf werd gepleegd, een lijk werd gevonden of een misdadiger werd aangehouden, zoowel het Hof als de Magistraat bevoegd zou zijn, om de zaak aan zich te trekken: met dien verstande evenwel, dat de jurisdictie over Edelen en Suppoosten overeenkomstig de Provisioneele Ordre van 16 14 onveranderd bleef bestaan en zonder dat de handelingen door een der partijen naar aanleiding van deze voorloopige beschikking gepleegd, tot eenïge nadeelige
1) In 1762 schijnt het gerecht van den Haag vergeten te hebben, dat deze regeling was gemaakt, want in dat jaar klaagden de klerken en opperklerken van de procureurs herhaaldelijk aan het Hof, dat zij waren opgeroepen om den eed als schutter te doen. Onveranderlijk kregen zij dan van het Hof ten antwoord, dat zij dien eed niet behoefden te doen: en den Haag berustte daar dan in.
44 I>£ JURISDICTIE-GESCHILLEN.
consequentie tegen over de andere partij zouden mogen worden getrokken. In 1754 kwamen de 'beide colleges overeen, om zonder prejudice (men was erg bezorgd, dat men iets van zijn rechten zou prijsgeven) elkander over en weer authentieke copie te leveren van alle gedane lijkschouwingen.
Omstreeks dien tijd werd door elk der colleges een con- ceptacte opgemaakt, houdende eene regeling van dit zelfde onderwerp. Die van het Hof luidde aldus: in dubieuse gevallen zal de schouwing geschieden door den Hove, zoo de lichamen op den grond van den Haag 't eerst zullen zijn gevonden door een of meer bedienden der justitie van het Hof; en door den Haag, zoo de lijken worden gevonden door bedienden van de justitie van den Haag: en met het oog op de onzekerheid, of de schuldige in eerste instantie behoort onder de jurisdictie van het Hof of van den Magistraat, zal degene, die de lijkschouwing gedaan heeft, ten spoedigste een authentiek afschrift van het proces-verbaal der schouwing aan den ander toezenden : alles echter met dien verstande dat de rechtsmacht over Edelen, 'Suppoosten en andere geprivilegieerde personen zal blijven aan den Hove, en die over burgers van 's Gravenhage en personen burgerlijke nering doende aan Schepenen, een en ander overeenkomstig de Provi- sioneele Ordre van 161 4.
Het ontwerp van den Magistraat was van dezen inhoud : Alle lijken, gevonden op het Binnen- en Buitenhof, Plaats, Kneuterdijk, Voorhout, Vijverberg en Plein worden opge- nomen door den drossaard en geschouwd in tegenwoor- digheid van Commissarissen van den Hove. Is zoodanig lijk dat van iemand, die «o/on<^ tot dejurisdictie van den Hove behoort, en is de dader onbekend, zoo wordt de verdere instructie door het Hof gevoerd: is het lijk daarentegen dat van iemand, die notorie onder den Haag ressorteert.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 45
dan wordt het lijk met de noodige informaties en authentiek afschrift der acte van lijkschouw, zoo die wordt gevorderd, aan den Magistraat gegeven, en de dader onbekend zijnde, de zaak door het gerecht verder behandeld.
Zoo een lijk elders in den Haag wordt gevonden, zal het tegenovergestelde plaats hebben.
Alle lijken van personen, over wier jurisdictie tusschen het Hof en den Haag geschil bestaat, zullen door beide colleges geschouwd worden: zoo zulke lijken op het Binnenhof enz. gevonden worden, zullen zij het eerst tegen- over Commissarissen van den Hove worden geschouwd, en de naschouw of de authentieke copie der schouwing zal aan het Gerecht van den Haag worden aangeboden: is de dader onbekend, zoo zal de zaak verder worden behandeld en berecht door het Hof. Zoo zulk een lijk elders in den Haag wordt gevonden, zal het Gerecht het eerst schouwen enz., en, zoo de dader onbekend is, de zaak afdoen.
Men zou oppervlakkig zeggen, dat beide colleges bijna tot eenstemmigheid waren gekomen en dat er van weers- kanten niet veel inschikkelijkheid meer noodig was, om het volkomen op dit punt eens te worden : maar de twistende partijen dachten er anders over; over het kleine verschil, dat tusschen beide ontwerpen bestond, konden zij niet heenstappen.
In December 1757 bij gelegenheid van eene conferentie over eene andere zaak drongen de gedeputeerden uit den Magistraat er op aan, dat er toch eene regeling over het schouwen van lijken zoude worden gemaakt, waarvoor reeds eenige jaren te voren door elk der colleges een ontwerp was opgesteld: het Hof, dat, zooals ik boven opmerkte niet veel medewerking bood, besloot toen, om de beide ontwerpen in handen te stellen van den Procureur- Generaal, opdat deze uit die twee stukken een concept
46 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
voor eene afdoende regeling zou maken. Maar hierbij bleef de zaak weer steken, zoodat ter gelegenheid van het geschil over de schouwing van het lijk der dienstbode van freule Tengnagel, de Haagsche heeren alweer op de zaak terugkwamen en opnieuw vroegen, of het Hof niet genegen zou zijn, om de onderhandelingen over eene schikking betreffende de lijkschouwingen, te hervatten en wederom toonde het Hof weinig goeden wil, door de zaak te verschuiven tot eene volgende conferentie, dus voor onbepaalden tijd.
Reeds in 1682 besloot het Hof, om eenige zijner leden te committeeren, om met leden der schepenbank samen te komen, om een reglement vast te stellen, waarnaar in de toekomst zou worden beoordeeld, wie onder de suppoosten zouden worden gerekend: het blijkt echter niet, dat die heeren ooit bijeen zijn gekomen, als zij ten minste zijn aangewezen, veel minder, dat zij iets hebben uitgericht.
Evenmin had het voorstel in 1743 door den Haag ge- daan, om eene regeling te maken, waardoor alle jurisdictie- questies zouden worden uit den weg geruimd, eenig gevolg.
In 1750 bij gelegenheid der geschillen in de zaken Winthuyzen en Geysweijt, waarover ik vroeger uitvoerige mededeelingen deed, herhaalde de Magistraat van den Haag ditzelfde voorstel. Aanvankelijk mocht men ver- wachten, dat de zaak nu ernstig zou worden behandeld, en dat nu zooal niet alle, toch verschillende geschilpunten zouden kunnen worden beslecht. Het voorstel toch leidde tot een besoigne, waarin door de gecommitteerden van den Haag werd voorgesteld : dat van weerskanten commis- sarissen zouden worden benoemd, die voorstellen zouden doen tot vereffening der punten van geschil: mochten de colleges het na het overwegen dier voorstellen omtrent een of ander vraagstuk niet eens worden, dan zou het
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 47
besoigne eene voor beide bindende beslissing geven. Het besoigne gaf daarop de volgende algemeene regelen aan, als basis van het overleg : in strafzaken zou preventie ^) plaats hebben: in burgerlijke zaken, zou het aanstellen van curators in insolvente boedels geschieden door het college, aan hetwelk dit het eerst zou worden gevraagd; fideicommissaire geschillen, boedelquesties en dergelijke omslachtige en belangrijke processen zouden voor het Hof worden gevoerd: geschillen over huishuur, dienstbodenloon, huisschulden en dergelijken zouden door de schepenbank worden berecht. Uit de hoogst algemeene bewoordingen, waarin de grondslagen der schikking door het besoigne waren neergelegd, moet men aannemen, dat de meening was om elk verschil van territoir en elk onderscheid tusschen Edelen en Suppoosten en andere personen voor het vervolg weg te cijferen. Het zal wel niemand ver- wonderen, dat geen der partijen op dien grondslag wilde onderhandelen: er blijkt dan ook niet, dat er zelfs maar commissarissen zijn benoemd.
1) Volgens Bort had er preventie plaats, wanneer twee rechters bevoegd waren, om eene zaak te onderzoeken en er vonnis in te wijzen (b. v. de rechter van de woonplaats des daders en die van de plaats, waar het feit was gepleegd of de dader was gevonden) ten behoeve van den officier, die het eerst den verdachte dagvaardde of aanhield.
Preventie wert verkregen, „oft bij daginghe, bij litiscontestatie, bij exhibitie van eijssche, bij sententie, bij arreste, ofte bij het vanghen van den persoon." De Damhouder, Praktijk in criminele saecken.
Art. 19 der instructie van het Hof houdt in: „de Procureur-Gene- rael sal alle Officiers in der verscher daet mogen prevenieren, apprehenderende dengeenen, die hij metter verscher daet be- vinden sal gedelinqueert te hebben."
Bij de instructie was het recht van preventie van den P. G. dus beperkt tot het geval, dat hij den dader op heeter daad aanhield.
48 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Omtrent de jurisdictie over krijgslieden kwamen de beide colleges althans ten deele in 1733 tot eenstemmigheid. Ik deelde boven reeds mede, dat die jurisdictie een der punten van verschil was, waarop de Haagsche Magistraat in 1663 wees; wat te vreemder is, omdat de Staten bij hunne resolutie van 30 Sept. 1654 ^^ zaak eigenlijk reeds beslist hadden, door de bepaling, dat „communia „delicta ende niet puyrlijck militair zijnde, staen in haere „nature tot kennisse van de ordinaris Justitie."' Die resolutie was door de Staten aan den Hove toegezonden „als een „wet, waernae den Hove van HoUandt zich in het toe- „ komende soude hebben te reguleeren."
Geheel overeenkomstig die resolutie beslisten de Staten een geschil in 1721. Een ruiter, in garnizoen in den Haag, had aldaar een manslag begaan op een burger. Nu ontstond er geschil over de jurisdictie. De generaals en hoofd- officieren der gardes, het Hof en de Magistraat beweerden ieder, dat zij uitsluitend bevoegd waren, om den ruiter voor zich te doen terechtstaan. De zaak werd aan de beslissing der Staten onderworpen, die de schepenen van den Haag bevoegd verklaarden, om van de zaak kennis te nemen, al voegden zij er ook bij, dat die beslissing werd genomen zonder consequentie voor het vervolg en zonder eenige prejudice ter eener of ter andere zijde.
In Februari 1733 deed zich opnieuw een geschil voor. Johan van Honstein, kapitein-luitenant bij de gardes te paard, die op een buitenverblijf onder Wassenaar woonde, had op het grondgebied van den Haag een zijner arbeiders Pieter Arentsen van Nierop, alias Pieter Geun eerst met zijn harts vanger een slag over zijn schouders gegeven en hem daarna eenige stokslagen toegediend: toen zij daarna beide op de buitenplaats van Honstein waren aangekomen, had deze den arbeider nogmaals aangevallen, en hem met zijn zijdgeweer verwond. Nu wilde iedereen den woesten
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 49
officier voor zich doen terechtstaan. Niet minder dan vier rechters dongen om die twijfelachtige eer, nam. de hoofdofficieren van het Regiment Gardes te paard. President en Raden van den Hove van Holland, Baljuw, Burgemees- ters en Schepenen van 's-Gravenhage, en de Baljuw van de heerlijkheid Wassenaar en Zuidwijk. Aan dezen laatsten wezen de Staten de zaak toe als des daders domiciliairen en dagelijkschen rechter, zeer terecht dus oordeelende, dat hier alleen sprake was van een gewoon delict.
Intusschen was deze zaak de aanleiding, dat het Hof en het Haagsche Gerecht op 12 Maart 1733 omtrent de jurisdictie over militairen tot de volgende schikking kwamen : „alle officieren, tot cornets en vendrigs inclusive, van de „militie, nu en in der tijd in den Haag in guarnizoen „zijnde, sullen staen ter jurisdictie van den Hove en alle „andere officieren en alle mindere ruiters en soldaten „sullen staen ter jurisdictie van den Gerechte van 's Hage, „zonder dat door dese conventie eenige prejudicie sal „werden gelegd omtrent andere difFerenten, bepaaldelijk „ook niet ten opzigte van andere militairen, die hier wel „verblijven, maer niet in guarnizoen leggen, over welke „en andere verschillen verder in het minnelijke zoude „worden geconfereerd om te zien in hoeverre eikanderen „daaromtrent zoude kunnen verstaen."
De Staten van Holland keurden dit accoord goed, en bevestigden het bij resolutie van 13 Mei 1733.
Op die wijze bleef de verwarring voortduren, totdat de Staten op 4 Maart 1 763 besloten de jurisdictie-geschillen en hunne beëindiging ernstig ter hand te nemen. Zij benoemden eenige leden der Staten als commissarissen en schreven het Hof en het Gerecht van den Haag aan, om binnen ééne maand aan die commissarissen óp te geven de punten van verschil, en zoodanige andere, als zij vermeenen mochten dat regeling behoefden: over dat
50 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
alles zouden dan de commissarissen met de beide colleges onderhandelen, om aldus in der minne een einde aan de geschillen te maken.
De Magistraat beijverde zich, om binnen den gestelden termijn van één maand de punten van verschil op te geven, en zijne meening omtrent elk daarvan uiteen te zfetten. Het Hof daarentegen, benoemde op i April twee com- missarissen, die naar den eerstbenoemden commissaris der Staten, den pensionaris Gillis zouden gaan om hem mede te deelen de bedenkingen, die het Hof waren voor- gekomen, zoowel omtrent het opgeven der geschilpunten als omtrent het aanwijzen der middelen, om de geschillen op minnelijke wijze uit den weg te ruimen: de Raden- Commissarissen kregen daarbij de opdracht om daarbij „te employeren sodanige redenen en motieven als haer „Ed. het meeste convenibel sullen oordeelen."
Nadat de Raden- Commissarissen met mr. Gillis eene bijeenkomst hadden gehad, deden zij daarvan verslag, waarna het Hof hun opdroeg, om eene memorie op te stellen en die aan Gillis ter hand te stellen. Die memorie, die den 29 April werd vastgesteld, luidde aldus: „Debe- „denkelijkheden en consideratien van 't HofF op de resolutie „van Haer E. G. M. van 4 Maart 1 763 zijn van tweeërlei „aert: De eerste concerneert de van het HofF gerequireerde „memorie van difFerentiaele poincten met den Haeg: de „tweede betreffen het* accord, ten dien opzigte met den „Haeg te maken. Omtrent de eerstgemelde remarcqueert „het HofF, dat hetzelve met den Haeg geen difFerenten „heeft als de zoodanigen, welke den Haeg van tijd tot tijd „aen 't HofF in particuliere gevallen moveert; en die het „zelve troubleert in dat regt van Jurisdictie en Magistrature „als aen 't HofF ingevolge zijne originele constitutie, instruc- „tie en possessie van oudts of altoos heeft gecompeteerd. „Dat dien volgende het HofF met den Haeg maer één generael
\
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 51
„différent heeft, 't welke zich bepaald in deze vraeg: of „namentlijk het Hoff niet behoort te worden gemainctineert „en geconserveerd bij die auctoriteit, praëeminentien en „regten zoo van Jurisdictie als van Magistrature als aen „het Hoff toekomen, aen zijne constitutie eigen en daer „van inseparabel zijn en door hetselve vanouds geëxerceerd „en gepossideerd zijn geworden, begerende het Hoff van „den Haeg niet anders, dan dat daerinne geene infractien „of turbes geschieden; en vertrouwende van de wijsheid „en aequiteit van Haer Edele Groot Mogende, dat het „Hoff daer bij zal worden gehandhaafd en dat opgeheven „zullen werden de inhibitien en surcheances, nu en dan „in sommige gevallen zoo schriftelijk als mondeling daer- „tegens verleend.
„Dat derhalven het Hoff geene particuliere gespecificeerde „memorie of notitie van differentiale poincten met den „Haeg kan formeren en nog zo veel te minder, om deeze „twee nadere redenen: vooreerst dewijl die van den Haeg „in dit tijdgewricht hunne sustenuen verder pousseren dan „ooit en telkens aen het Hoff nieuwe quaestien maken, „waeraen hunne voorzaten nooit gedacht hebben, en tot „verscheiden extravagances overslaende, thans beginnen „te sustineren, dat de tweeërlei Magistrature, die in den „Haag zoo incontestabel plaets heeft, en dat de fundus fis- „calis, die aldaer is leggende, zouden zijn chimères en voor „'t overige zooveele andere ongerijmde disputen formeren, „dat het Hoff naeulijcx zoude weten waer te beginnen en „ waer te eindigen, tenzij hetzelve bijna zijn geheele instructie „zoo wel als zijne geinvetereerde gebruiken en possessien „onder die differentiale poincten rangeerde, en genoegzaam „zijne existentie zelve als controvers aenmerkte; En ten „anderen, omdat de privilegiën, praeëminentien, auctoriteit „en Jurisdictie, die het Hoff oeffent, voortvloeit uit en berust „op de leges fundamentales, constitutie en regeringsforme
52 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
„van de landen van Holland, Zeeland en Vriesland, en „dus eenen al te vasten en onwrikbaren grond hebben, „dan dat dezelve door het formeren van een memorie van „poincten difFerentiael van de zijde van het Hoff, als quaes- „tieus, twijfFelagtig en onzeker zouden behoeven te worden n opgegeven."
De bedenkelijkheden en consideratien van het tweede soort, oordeelt het HofTte zijn van geen minder gewicht. „Dezelve concerneeren het bedoelde accomodement of ac- „ coord, dat met die van den Hage zouden worden aengegaen „over de difFerenten door hen aen den Hove gemoveerd. „Want daeromtrent komt aan het Hoff eerst bedenkelijk „voor, of de leeden, die dat Hoff voor 't tegenwoordige „composeren, bevoegd zijn eenigsints te lacheren diejudica- „ture, magistrature, rechten, privilegiën en praerogatives, „welke niet zo zeer aen hunne persoonen maer aen het „ College van Stadthouder, President en Raden competeren „en daeraen geaccrocheerd zijn?
„En hetgeene de bedenkelijkheid en scrupule van het „Hoff vermeerdert, bestaet in deeze reflectie, dat alle de „praerogatives, bevoegdheden, privilegiën en rechten, zoo „van Magistrature als Judicature aen dat collegie behorende, „door de leden, die hetzelve composeren, op commissien „van de Heeren Staten der beide Provinciën geëxerceerd „worden tot hun overlijden of verlatinge toe en dus slegts „voor dien tijd hen aengaen, doch dat al hetzelve aen „het Doorlugtig Hoofd van dat collegie, den Heere Erf- „ stadhouder, erffelijk is opgedragen en dat derhalve het „belang van Hoogstdenzelven in de ongeschonden bewaringe „van dat alles nog vrij grooter is dan dat van den President „ en Raden : waer uit dan ook resulteert deeze bedenkelijk- „heid; of niet het accomoderen van differenten tusschen „het Hof en den Hage, immers en ten minste met het „decideren van dezelve niet behoorde te worden afgewacht
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 53
„de Sterk naederende meerderjarigheid van den Hooggem. „Heere Erfstadhouder, opdat in Hoogstdeszelfs minder- , Jarigheid geen de minste atteinte gegeven werde aen de „regten en priaeëminentien, welke aen die waerdigheid erfFe- „lijk verknocht zijn; en of integendeel aan dien Prince niet be- „ hoorde te worden gedefereerd en opengelaten de weg en „occacie omme, meerderjarig geworden, Hoogstdeszelfs con- „ sideratien en belangen daaromtrent te konnen suppedi teren."
Heel veel voordeel trok het Hof uit deze houding niet : de commiasarissen der Staten gingen voort met het onder- zoeken der geschilpunten en der middelen, die er een einde aan zouden kunnen maken, maar zij hadden daarbij alleen de voorlichting van den Magistraat, terwijl, zoo het Hof ook zijne medewerking had willen verleenen, dit ook zijnerzijds door zijne vertpgen invloed had kunnen uitoefenen. Maar het werk der commissarissen ging niet vlug, zoodat Baljuw, Burgemeesters en Schepenen van den Haag in Juli 1 764 er nog eens ernstig op aandrongen bij de Staten, dat deze toch ten spoedigste eene afdoende regeling en afbakening van ieders rechtsbevoegdheid zouden vaststellen, wat te dringender noodig was, daar het Hof en de Procureur-Generaal in den laatsten tijd herhaaldelijk inbreuk op de rechten van den Magistraat hadden gemaakt door Haagsche burgers aan te houden en terecht te stellen.
In het begin van Maart 1765, dus volle twee jaren na hunne benoeming waren de commissarissen ten slotte gereed gekomen met een ontwerp voor eene resolutie omtrent de jurisdictie-geschillen. Dit ontwerp werd nog, vóórdat de Staten daaromtrent een besluit genomen hadden, aan het Hof medegedeeld, dat, daar het ontwerp niet in 's Hofs geest viel, nog een laatste poging wilde wagen, om de vaststelling er van te voorkomen. Er werden een paar raadsheeren aangewezen als commissarissen, die „in secretesse" den Prins over de zaak moesten gaan
54 I>E JURISDICTIE-GESCHILLEN.
verzoeken, om het daarheen te willen leiden, dat de Staten gedurende zijne minderjarigheid geen beslissing op het ontwerp namen.
Maar het Hof en de Prins — zoo hij genegen moge zijn geweest, om zich in de zaak te mengen, — kwamen te laat. Op 14 Maart 1765 namen de Staten eene resolutie overeenkomstig het ontwerp, welke zij aan het Hof mede- deelden, „om zig daer nae presiselijk te reguleeren."
Tot dit laatste was het Hof wel genoodzaakt, maar het onderwierp zich ongaarne en zon op middelen, om in de pas vastgestelde resolutie wijzigingen te verkrijgen. Reeds in het volgende jaar werden er door het Hof uitvoerige en lang gerekte beraadslagingen gevoerd, waarvan de uitslag was, dat in October eene commissie uit de Raden werd benoemd, met de opdracht, om eene memorie tegen de resolutie der Staten te ontwerpen, en die — nadat zij door het Hof zou zijn vastgesteld — aan den Erf- stadhouder aan te bieden en zijn advies te vragen over de wijze hoe, en den tijd wanneer die memorie aan de Staten zou kunnen worden aangeboden met hoop op een gunstige beschikking: tevens moest die commissie den steun van den Prins vragen. Van die poging, om wijziging in de resolutie te verkrijgen is niets gekomen: de bedoelde commissie heeft nimmer een ontwerp-memorie aan het Hof aangeboden.
In 1774 vond het Hof evenwel gelegenheid, om zijn ongenoegen aan de Staten zelf kenbaar te maken. In dat jaar was er tusschen het Hof en het Gerecht van den Haag een geschil ontstaan over de aanhouding van twee Haagsche burgers door den Procureur-Generaal, volkomen in strijd met art. 8 der resolutie. In een der bij die gelegenheid gewisselde stukken, schreef het Hof aan de Staten: dat de slotwoorden der resolutie de hoop gaven, dat de Staten die resolutie niet langer zouden handhaven,
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 55
wanneer de nadeelige gevolgen daarvan zouden worden aangetoond en de Staten acht zouden slaan op de ver- toogen van hen, die zich door die resolutie bijzonder bezwaard achtten, te weten: de Protonotarius, die zijn ambt bijna geheel vernietigd zag, en de Procureur-Generaal, die van een voornaam voorrecht werd beroofd, en die voortdurend klaagde over de beletselen, die hem in het waarnemen van zijn ambt door de resolutie werden in den weg gelegd. Aan deze verzuchtingen stoorden de Staten zich echter volstrekt niet. Ik laat nu de resolutie volgen;
Donderdag, den 14 Maart 1765.
„Bij resumtie gedelibereert zijnde op het Rapport, den „9 February deeses jaars ter vergadering uitgebragt door „de Heeren Rygerbos, Van Bleyswijk, Van Royen, Graaf- „land. Pensionarissen der Steeden Haarlem, Delft, Leijden „en Amsterdam en Van den Steen, ordinaris Gedeputeerde „der stad Alkmaar, gemelde Heeren Van Bleyswyk, Van „Royen en Van den Steen, als bij Resolutie van haar „Edele Groot Mogende van 4 Maart 1763 gecommitteerd, en „gemelde Heeren Rijgerbos en Graafland, als bij Resolutie „van deselve haar Edele Groot Mog. van den 18 Julij 1764, „in plaats van den Heer mr. Paulus Abraham Gillis, thans „Secretaris van den Raad van Staate, als meede in plaats „van wijlen den Heer mr. Johan Staal, gesurrogeert in de „Commissie tot de difFerenten tusschen het Hof Provinciaal „en den Haag subsisteerende, hebbende, in gevolge en „ter voldoening van haar Edel Groot Mog. respective Reso- „lutiën commisoriaal van den 3 Augusty 1763 en 10 Februarij „mitsgaders 5 Mey 1764 geëxamineert, eerstelijk alle de „stukken en papieren, concerneerende eenige questien, „die gereezen waaren tusschen het Hof en den Haag en, „ter kennisse van haer Edele Groot Mog. gebragt zijnde.
56 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
„aldaar waaren gemaakt commissoriaal in handen van het „groot besogne, voorts de Requeste op den 1 8 December „ 1 763 door Schout, Burgemeesteren en Scheepenen van „'s Gravenhage aan haar Edele Groot Mog. gepresenteert, „raakende de judicature over de SoUiciteurs Militair alhier „en seekere curateele bij het gemelde Hof gedecerneerd „in den Boedel van den Solliciteur Militair Jan van den „Berg, benefFens het Berigt van den Hove op de voorsz. „Requeste, en eindelijk een Memorie van Schout, Burge- „ meesteren en Scheepenen van 's Gravenhage voornoemt „tot nader adstructie van hun versoek bij het voorsz. „Request gedaan, en weederlegging van hetgeen in het „voorsz. Berigt was vervat: bij welk Rapport door de „voorsz. Heeren gecommitteerden tefFens is geèxhibeert „seeker Project y geintituleert : Poincten^ dienende tot elucidatie „en ampliatie van de provisioneele Ordre^ gestelt bij de Edele „ Groot Mog, Heeren Staaten van Holland en Westvriesland „op de diff er enten tusschen den Provinciaalen Raade en de yy Magistraat van 's Gravenhage van dato 2j September 16 14^ „geinsereert onder de Notulen van den voorsz. 9 Februarij, „zijnde de gemelde Heeren Gecommitteerden in die hoope „en verwagting, dat hetselve, bij haar Edele Groot Mogende „geapprobeert en gearresteert werdende, sal kunnen dienen „tot een basis of grondslag, om voor het vervolg de „frequentie van diergelijke disputen te amputeeren.
„Is goedgevonden en verstaan het voorsz. Project bij „deese te approbeeren en te arresteeren op den voet als „het selve hierna volgt geinsereert:
„Poincten, dienende tot elucidatie en ampliatie „van de provisioneele Ordre, gestelt bij de Edele „Groot Mog. Heeren, Staaten van Holland enWest- „ vriesland op de difFerenten tusschen den Provin- „ciaalen Raade en de Magistraat van 'sGraven- „hage, van dato 27 September 16 14.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 57
I.
„Dat het maaken van Keuren en Ordonnantiên, de Policie „en het weivaaren van den Hage en de Marktplaatsen aan- „ gaande, bij het tweede Articul van de provisioneele Ordre „van den jaare 1614 eeniglijk zijnde toegekent aan Schout, „Burgermeesteren en Geregte van 's Gravenhage, na luijd „van haare Privilegiën, en volgens de provisionele instructie „van den jaare 1560, mitsdien hetselve regt in dier voegen „alsnog privativelijk werd overgelaten en toegeweesen aan „die van de Magistraat van 's Gravenhage voornoemt, met „dat effect, dat tegens alsulke dispositien, de Policie van „den Hage aangaande, even soo weinig, als tegen dierge- „lijke dispositien van de Magistraaten in de andere Steeden „bij den Rade Provinciaal eene tegenstrijdige dispositie „gemaakt of eenige provisien van Justitie sullen mogen ^werden verleent.
n.
„Dat ten reguarde van alle andere Keuren en Ordon- „nantiën, bij Schout, Burgermeesteren en Geregte van „'s Gravenhage te maaken, en bij het derde articul van de „voorschreeve provisioneele Ordre van den jaare 16 14 „vermeld, niet alleen sal werden agtervolgt het gunt bij „hetselve derde Articul is gestatueert, maar ook dat geene, „hetwelke dien aangaande bij het vierde, vijfde, sesde, „seevende en agtste Articulen van deselve provisioneele „Ordre is vastgesteld.
m.
„Dat over het verstand van de neegende en tiende „Articulen van de voorsz. provisioneel Ordre, handelende „van de privative Jurisdictien aan den Raade Provinciaal „en de Magistraat van 's Gravenhage respectivelijk toege-
58 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
„kent, veele en verregaande differenten en disputen van „tijd tot tijd, zijnde ontstaan, haar Edele Groot Mog. tot „voorkoominge van dien, nader verstaan, en declareeren, „dat voortaan onder de andere geprivilegeerde Persoonen, „welke bij het voornoemde neegendeArticul aan de privative „Jurisdictie van den Raade Provinciaal werden gesubjecteert, „bijsonder meede sullen werden begreepen alle Amptenaaren, „die zonder eenige Burgerlijke Neeringen of Handwerken „te exerceeren, in dienst van de hooge Vergaderingen en „ collegien alhier in 's Gravenhage sig bevinden ; doch dat „daar onder niet sullen werden gecomprehendeert de Predi- „canten in den Hage, de Doctoren in de Medicijnen, de „SoUiciteurs Militair en de soodanige, die sig als Renteniers „in den Hage met'er woon hebben ter needer geset, nog „ook de Jooden, die aldaar woonachtig zijn, en dat mits- „dien alle de laatstgemelde Persoonen, voor soo verre „deselve geen qualiteiten besitten, waar door sij voor Sup- „poosten van den Hove souden moeten gehouden werden, „sullen sijn en blijven subject aan de privative Jurisdictie „van den Hage, bij het tiende Articul van de voorsz. „provisioneele Ordre breeder vermeld; en dat alles omtrent „de voorschreeve subjecten, sonder onderscheid of deselve „op het Hof en de dependentiën van dien, of wel elders „in den Hage, en in de Jurisdictie van dien woonagtig zijn.
IV.
„Dat ten aansien van de visitatie der Protocollen van de „Notarissen in den Hage, en de overbrenging van deselve „ bij versterf of afstand, sal gehouden worden deese cynosuur, „dat de Protocollen der Notarissen, welke geen acte van „ admissie van de Magistraat van den Hage hebben, sullen „ eonderheevig zijn aan de visitatie van den Protonotaris, „bij den Raade Provinciaal aangesteld; en dat de gemelde „Protocollen bij versterf of afstand dier Notarissen, ter
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 59
„Griffie van den Hove sullen moeten worden o vergebragt; „dog dat de Protocollen der Notarissen, welke bij de „Magistraat van den Hage, op derselver versoek sijn „geadmitteert, alleen aan de visitatie van den Protonotaris, „bij den Magistraat aangesteld, sullen zijn onderworpen, „en bij versterf of afstand der Notarissen, ter Secretarije „van den Hage moeten werden o vergebragt, en dit alles „meede sonder onderscheid of de gemelde Notarissen op „het Hof en de dependentien van dien, of wel elders in „den Hage, en de Jurisdictie van dien, woonagtig zijn.
V. ^
„Dat ten aansien van het procedeeren bij preventie, alhier „in den Hage, sonder onderscheid van Territoir, hetselve „soo wel sal mogen geschieden bij die van 's Gravenhage, „als van weegens het Hof, ten einde alle Quaatdoenders, „of die sig ergens in misgaan, in flagranti delicto mogen „werden geapprehendeert, welke allen sonder onderscheid „sullen werden berecht door diegeenen, van welkers weegen „de apprehensie alsoo sal zijn geschied, ten waare bij die „van 's Hage in voege voorsz. wierden geapprehendeert „Persoonen, welke notoirlijk tot de Jurisdictie van den Hove „behooren, of bij het Hof de soodanige, welke notoirlijk ,^tot de Jurisdictie van die van den Hage behooren, als „dewelke respectivelijk op de daar toe gedaan wordende „requisitiën sullen moeten werden overgeleevert, om door „derselver competente Regter na bevindihge gestraft en „gecorrigeert te werden.
VI.
„Dat ten aansien van alle delicten, of crimineele actiën, „welke aan het Hof ten laste van diegeene, die onder de
6o DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
„judicature van den Hage behooren, op eene andere wijse, „dan voorsz. is, mogten voorkoomen, alle de informatien „van dien door of van weegens welgemelde Hof sullen „moeten werden gesteld in handen van die van den Hage, „omme het Regt van de hooge Overigheid bij deselve daar „tegens te werden waargenomen en voortgeset.
„En dat die van 's Hage in voege voorsz. sullen zijn „gehouden alle informatien in diergelijke gevallen, ten lasten „van soodanige Persoonen, welke, volgens de voorgemelde „bepaalingen, tot de Jurisdictie van den Hove behooren, „hun voorkoomende, te doen koomen in handen van wel- „ gemelde Hove, ten einde bij deselve daar omtrent voor- „sieninge te werden gedaan, sooals in goede justitie „bevonden sal werden te behooren.
VIL
„Dat ten opzigte van schouwingen van doode Lichaamen, „die in het vervolg van tijd sullen werden gevonden, sonder „onderscheid van Territoir en oversulks soo wel op de yyfundus FiscaliSf als op de grond van 's Hage sal worden „geobserveert en achtervolght deese regul, dat deselve „ schouwingen sullen geschieden door den Hove van Holland, „in gevalle de Lichaamen eerst sullen ^ijn gevonden door „de Bediendens van de Justitie van den voornoemden Hove, „en dat deselve schouwingen sullen geschieden door die „ van den Hage, in gevalle de Lichaamen eerst sullen zijn „gevonden door de Bediendens van de Justitie van 's Hage : „des dat, om de onseekerheid of de schuldigen aan het ter „dood brengen van een alsoo gevonden Lichaam ter eerster „instantie behooren onder de Jurisdictie van den Hove, „dan onder die van het Geregt van 's Hage, het Hof, na „sijn gedaane schouwinge, ten eerste copie authenticq van „de Acte van schouwinge sal geeven aan het Geregt van
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 6l
„den Hage, gelijk het Geregt van den Hage aan den Hove „insgelijks ten eerste sal laaten toekoomen copie authenticq „van de Acte van soodanige schouw, als door haar gedaan „sal zijn; en sal de naschouw door een van beide versogt „in gerequireert werdende, ook niet vermogen te werden „geweigerd.
„Alles nogtans met dien Verstande, dat, soo wanneer „soodanig Lijk bevonden word te zijn van een Persoon „notori behoorende tot de Jurisdictie van den Hove, bij „den Hove de informatien genoomen en de verdere proce- „duures, soo van publicatie als andersins belegt sullen „werden; en voor soo verre het een Lijk is van een Persoon, „notori tot de Jurisdictie van den Hage behoorende, al „hetselve sal werden overgelaaten aan den Geregte van „'s Hage; sullende te dien einde allé de voorsz. alsoo „bevondene Lijken na de gedaane schouwingen, over en „weeder, door die van 's Hage aan het Hof, en door die „van den Hove aan den Geregte van ^s Hage moeten over- „gelaaten en zelfs overgegeven worden, en sal omtrent „Lijken van Persoonen, over welker competentie tusschen „het Hof en de Magistraat van 's Hage contentie soude „mogen ontstaan, bij provisie plaats hebben, dat na gedaane „schouwinge ter weeder zijde, de proceduures, soo van de „publicatie, als die andersins noodig sullen werden geóor- „deeld, sullen werden geinstitueert en belegt bij het Hof, „of die van 's Hage, welke van beiden in voege voorsz. „daar over de eerste schouwinge sal gedaan hebben.
vm.
„Dat wijders in alle overige saaken het Hof tegen de „Burgers van 's Hage, en die tot den privative Jurisdictie „van dien specteeren, op geene andere wijse sal mogen „procedeeren of doen procedeeren, dan tegens alle Burgers „en Ingezeetenen van de andere Steeden deeser Provincie.
02 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
„En sal het Hof, specialijk in saaken, waar inne noodig „soude oordeelen eenige Burgers of Onderhoorige van ,/s Hage, voor haar te moeten ontbieden, hetselve niet „vermogen te doen, dan in dusdanige termen, dat die- „geene, welke gerequireert worden. Waarlijk konnen be- „ grijpen, dat sij geensins in haar eigen, maar alleen als „getuijgen in een anders saak versogt werden ; En sullen „die geene, welke alsoo niet vrijwillig geneegen mogten „zijn sig ten Hove te sisteeren, daar toe niet anders, dan „door middelen van Regten, en Provisien van Justitie, als „alle andere Ingezeetenen van de Lande vermogen te „werden gecompelleert.
IX.
„Dat mitsdien ook het Hof geene confinementen, nog „Actens van Curateele sal vermogen te decerneeren over „Burgers en onderhoorige Ingezeetenen van den Hage.
X.
„En dit alles weederom bij provisie en tot dat andere „of nadere ordre bij haar Edele Groot Mog. sal zijn ge- „stelt, en voorts alles met dien verstande, dat bij al het „voorschreeve gestatueerde, als alleen en bepaaldelijk tus- „schen den Hove en de Magistraat van 's Hage dispo- „neerende niet werd gederogeert, nog verstaan sal mogen „werden gederogeert te zijn aan andere Jurisdictien of „Regtbanken, welke buiten het Hof en de voornoemde „Magistraat alhier in den Hage zijn geëtablisseert ; sullende „hier meede en met het gunt verders bij de voorsz. „provisioneele Ordre van den jaare 1614 is vastgesteld, „voor soo verre daarinne door deese geene alteratie of ^,ampliatie is gemaakt geworden, cesseeren alle differenten.
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 63
„tusschen het Hof en den Hage openstaande en door een „van beide gebragt ter kennisse van haer Edel Groot Mog. ; „blijvende alle verdere questien van Jurisdictie, die tus- „schen deselve hier na souden mogen rijsen, gelijk meede „het verstand van deese gereserveert ter kennisse van „haer Edele Groot Mog.
„En sal Extract deezes gesonden worden aan de Prae- „sident en Raaden van den Hove, als meede aan Schout, „Burgemeesteren en Scheepenen van 's Gravenhage, om „haar respective daar na pre9iselijk te reguleeren."
Uit het laatste artikel der resolutie blijkt, dat de Staten alle bestaande geschillen tusschen het Hof en het Gerecht van den Haag als geëindigd beschouwden, maar tevens, dat zij de mogelijkheid voorzagen, dat nieuwe moeielijk- heden in het vervolg tusschen de beide strijdlustige rechts- colleges zouden ontstaan. En dat niet ten onrechte. Want al was menig punt, waar vroeger over getwist was, nu beslist — en dat meestal in het voordeel van den Haag, — toch bleef er nog menige vraag open, die stof tot nieuwe verwikkelingen geven kon. Dit moet echter worden er- kend: dat de geschillen veel minder talrijk waren na de resolutie dan zij te voren geweest waren, en dat zij nog minder zouden zijn voorgekomen, zoo het Hof niet nu en dan behoefte had gevoeld om pogingen te doen, om zijne rechtsmacht weer wat uit te breiden en zoo den Haag niet ten opzichte der notarissen van de woorden der resolutie een gebruik maakte, dat zeker niet in de bedoeling daarvan lag. Ook is het opmerkelijk, dat, naar mate de politieke hartstochten heviger in beroering kwamen, de lust voor jurisdictie-geschillen afnam; zij kwamen minder voor of werden meerendeels in der minne afgedaan.
Ik zal nu de voornaamste geschillen afzonderlijk be- handelen, die na de resolutie van 1765 nog voorkwamen.
64 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
VI. DE JURISDICTIE-GESCHILLEN NA DE RESOLUTIE VAN I765.
a. Jurisdictie- geschillen in burgerlijke zaken.
Het eenig geschil van eenig aanbelang, in burgerlijke zaken, betrof eene curateele.
In 1785 was in den Haag overleden Jan de Bijl Oliviers- zoon, commies van het comptoir generaal van Holland, en notaris, geadmitteerd door de Schepenen. Zijne kinderen verzochten aan den Magistraat, om een curator te be- noemen over den boedel van den overledene en droegen daartoe voor Salomon Adriaan van de Werve, eveneens commies op het kantoor van Holland, die al sinds jaren, de zaken van De Bijl had behandeld, en die zich bereid verklaarde, om eene benoeming aan te nemen. Die be- noeming volgde dan ook spoedig.
Maar toen het gebeurde bij het Hof bekend werd, was men daarover zeer ontevreden, daar De Bijl, als commies op het kantoor van Holland, tot de suppoosten behoorde. Eene conferentie volgde op 22 Juni en nog verschillende daarna.^ De Magistraat stelde zich op dit standpunt: de overledene was niet alleen commies, maar hij was ook notaris, geadmitteerd door den Haag, en als zoodanig behoorde hij onder de rechtsmacht van den Haag: de Schepenen hadden de benoeming niet ambtshalve gedaan, maar omdat het hun was gevraagd door de kinderen van den overledene. Verder dreigden zij, de zaak ter kennisse der Staten te zullen brengen, als het Hof niet in eene schikking wilde treden, waartoe zij voorstelden, dat, op een request van Van der Werve het Hof dezen eveneens zou benoemen tot curator, zonder prejudice voor andere
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 65
zaken en dat de curator dan rekening zou doen aan de beide colleges.
Op dit voorstel antwoordde het Hof: dat dit om ver- schillende redenen zich hier niet mede kon vereenigen: dat het een dwaling was van den Magistraat, zoo deze meende, dat personen, die notorie tot de jurisdictie van het Hof behooren, door hunne admissie tot notaris, ver- leend door Schepenen, daardoor alleen van jurisdictie zouden veranderen, en van die admissie af onder den Magistraat zouden staan. Het Hof stelde daarbij een andere wijze van schikking voor.
Wanneer namelijk den Haag zou willen verklaren: dat de Magistraat voortaan uit de verleende admissie tot notaris geen argument zou putten ten opzichte van personen of boedels, die om geene andere reden onder den Haag behoorden — zonder dat uit die verklaring voor het vervolg eenige gevolgtrekking zou mogen worden getrokken tegen de bewering van den Haag, dat alle aldaar wonende notarissen van hen admissie moesten hebben en de protocollen van alle notarissen door hun Protonotarius moesten worden onderzocht en ter secretarie overgebracht — dan zou het Hof het geschil hierbij laten rusten, en aan Van de Werve toe- staan, om op de benoeming der Schepenen, den boedel van De Bijl te administreeren, en om zich in zooverre te onderwerpen aan de jurisdictie van den Haag.
Eerst 14 dagen later op 28 Juli antwoordde de Magi- straat op dit vredesvoorstel van het Hof: hij had zijner- zijds bedenkingen op sommige uitdrukkingen van de door het Hof ontworpen verklaring, en stelde de redactie aldus voor: dat de Magistraat verklaarde, in het vervolg uit het enkel verleenen van admissie tot notaris, geen argument te zullen putten tot het verleenen van curateele over personen of boedels, waarvan uit geen anderen
66 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
hoofde werd beweerd, dat zij tot zijn jurisdictie behoorden en dit zonder prejudice van alle andere wederzijdsche beweringen.
Partijen waren nu al heel dicht bij elkander gekomen: het Hof maakte dan ook geen bezwaar, om zijne goed- keuring te hechten aan het voorstel van den Haag, en de Griffier kreeg opdracht, om dit ter kennisse van de Schepenen te brengen. Hiermede was dit geschilpunt beëindigd.
b. Jurisdictie- geschillen in strafzaken.
In den nacht van 5 op 6 Juli 1767, werd zekere Dirk Stam, zich ook noemende Van Lijs, door een der dienaars van den Procureur- Generaal op heeter daad op het plegen van een misdrijf aangehouden. Het Hof ge- lastte het verhoor van den gevangene, en droeg den Proc.-Gen. op, om de zaak te onderzoeken.
De Magistraat echter verlangde, dat Stam aan hem zou worden overgeleverd : de man liep met kranten en groenten te koop, en behoorde volstrekt niet tot de jurisdictie van het Hof. Op een gehouden conferentie antwoordden de Commissarissen van het Hof: dat de beklaagde op heeter daad was betrapt, en het Hof hem dus op grond van art. 5 der Resolutie van 1765 niet behoefte af te staan aan den Magistraat, tenzij deze hem reclameerde en hij notoir tot de jurisdictie van den Haag behoorde. Over die niets beteekenende zaak werden nog verschil- lende conferenties gehouden, waarop het Hof nog nader bewijs aanbracht, dat Stam werkelijk op heeter daad was betrapt, en waarop het Gerecht den man ten slotte aan het Hof overliet.
De afloop der strafzaak tegen Stam wil ik hier nog mededeelen. Op 27 October stelde de Procureur-Generaal
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 67
aan de Raadkamer van het Hof voor, om den beklaagde voorloopig nog gevangen te houden: op dit voorstel besliste hét Hof op 2 December, dat Stam voorloopig vQor 4 jaar zou worden gevangen gezet, om met zijn handenarbeid den kost te verdienen.
Op den 8sten Januari 1771 kwam de Procureur-Generaal in de Raadkamer met de volgende medédeeling: den vorigen dag was eene oude vrouw genaamd Hendrijn Rietveld, nabij den Haag, in het weiland liggende, ge- vonden, opgenomen en in een huis binnengedragen: een dokter en een chirurgijn, die ontboden waren, hadden alle middelen der kunst aangewend, doch te vergeefs, de vrouw was denzelfden avond overleden, en terstond daarna was het lijk ten overstaan van twee Raden van het Hof geschouwd. Het Hof gaf den Procureur-Generaal de bevoegdheid om voor de begrafenis te zorgen, daar geen der nabestaanden het lijk kwam opeischen.
Nu waren de Procureur-Generaal, de Raden, Commis- sarissen en het Hof bijzonder overhaastig te werk gegaan, door dat alles te doen, zonder althans in 't algemeen te onderzoeken, of de gestelde feiten juist waren. En dat zij dat niet waren, bleek den volgenden dag op de Conferentie, die de Magistraat over deze zaak aan het Hof had gevraagd. De ware toedracht der zaak was deze geweest.
Hendrijn Rusloo (niet Rietveld) oud 75 jaren, weduwe van een gegageerd ruiter, wonend in het Pinksterbloem- laantje was op 7 Januari in den namiddag naar den bleeker Wagenaars gegaan, waar zij vroeger had gediend en die haar ook nu nog geldelijk ondersteunde, en zij had daar voor haar Nieuwjaar een zescPhalf gekregen.
Daar de bleek gedeeltelijk onder water stond, had zij door het water moeten loopen, en was daardoor onge-
68 PE JURISDICTIE-GESCHILLEN-
steld geworden, zoodat men haar op een wagen had thuis gebracht: daar aangekomen was zij door een paar buurvrouwen, bijgestaan door een diender van den Pro- cureur-Generaal, die daar ook in de nabijheid woonde, op haar kamer gebracht en te bed geholpen. De diender, schijnt toen dadelijk naar het Binnenhof te zijn geloopen, om op zijne wijze rapport te doen van hetgeen er gebeurd was, want toen was Willem Budding (zoon van den Drossaard) met drie dienders van den Procureur-Generaal op de bedoelde kamer gekomen : de vrouw gaf toen nog teekenen van leven, maar stierf kort daarop.
Tegen 5 uur 's avonds kwam de knecht van den chi- rurgijn Schoonderhagen en kort daarop ook dokter Wes- terhof in de woning van vrouw Rusloo aan: zij constateerden den dood en vertrokken weer terstond, waarop de dienders het lijk naar de Voorpoort brachten, alwaar het ten over- staan van twee Raden. Commissarissen werd geschouwd.
De Heeren van den Haag vertrouwden, dat het Hof het gedrag zijner bedienden zoude afkeuren, daar er geen enkele reden was geweest voor het houden van eene lijkschouwing, te minder daar de vrouw was over- leden in hare eigene woning, en het Hof geene jurisdictie over haar had.
De Gecommitteerden van het Hof beloofden over alles rapport te zullen uitbrengen, en zoo het mocht blijken, dat 'sHofs dienaren verkeerd hadden gehandeld, zoo zouden zij gecorrigeerd worden, zooals het Hof zoude vermeenen te behooren. De Gecommitteerden van den Haag, schijnen geen grooten dunk te hebben gehad van het ernstige der beloofde bestraffing, want zij drongen er met klem op aan, dat de correctie in hunne tegenwoordigheid zoude worden toegediend: zij voerden als grond daarvoor aan: dat hier niet kon worden gedacht aan eene vergissing, maar dat hier opzettelijk was begaan een misslag, die
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 69
Streed met de orders der Staten. Voorts verlangden zij te ontvangen eene verklaring van het Hof, inhoudend, dat dit niet had willen handelen in strijd met art. 7 der Resolutie van 1 765, waarin alleen sprake was van lijken, die op de straat gevonden waren. Verder dreigden zij, dat zij zouden volhouden, het recht te hebben, voor lijk» schouwingen te doen in woningen van Edelen en ,Sup' poosten, zoo het Hof mocht beweren het recht te hebben, om dit te doen in huizen van burgers: en eindeUjk ver» langden zij spoedig antwoord te bekomen, daar zij zich, zoo er geen schikking werd gemaakt, tot de Staten zouden wenden.
Het Hof besloot, om den Drossaard en zijn zoon, en de betrokken dienaars door Raden Commissarissen te doen hooren : maar dit duurde den Magistraat te lang ; deze ver- zocht op 14 Januari opnieuw een Conferentie. Nu besloot het Hof, die bijeenkomst te houden op den 16 d. a. v. en vooraf een einde aan de zaak te maken, blijkbaar om de heeren van den Haag te stellen voor een fait accompli.
En waarin bestond nu de correctie ? De President zegde namens het Hof aan den Procureur-Generaal aan, dat het Hof had gewenscht, dat in deze zaak met meer omzichtigheid ware gehandeld; de Raden Commissarissen deden den Drossaard voor zich komen en vermaanden hem, dat in het vervolg hij zelf moest optreden en zich niet door zijn zoon moest laten vervangen; en daarna moest een der dienaars, Frans Vollenhove voorkomen (vermoedelijk degene, die na de vrouw op haar kamer te hebben gebracht, den Drossaard was gaan waarschuwen) aan wien werd gezegd, dat hij voortaan met alle omzichtigheid moest te werk gaan.
Toen daarna de Conferentie werd gehouden, deelden de Commissarissen van het Hof aan die van den Haag mede: dat het den Hove was voorgekomen, dat 's Hofs»
70 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
bedienden in deze verkeerd hadden gehandeld, en dat het Hof hen deswege had gecorrigeerd: dat echter de wensch van den Magistraat, om daarbij tegenwoordig te zijn, den Hove ongemesureerd was voorgekomen. De Haagsche heeren brachten die mededeeling aan de sche- penbank over, en antwoordden daarop op de volgende conferentie: dat hun committenten de laatste mededeeling van het Hof niet goed begrepen, daar zij hadden gewenscht, dat de bestraffing in hunne tegenwoordigheid zoude plaats hebben, niet om het Hof onaangenaam te zijn, maar omdat zij meenden, dat dit de beste oplossing voor de zaak zoude zijn (?) Nu zouden zij zich tevreden stellen met eene schriftelijke verklaring van het Hof, dat de correctie werkelijk had plaats gehad. Maar ook hierin wilden de Raden niet toestemmen: zij antwoordden: dat hunne mondelinge verklaring voldoende moest zijn, en dat ten overvloede het toedienen der correctie steeds uit de notulen zouden kunnen blijken.
Aanvankelijk stribbelden de Haagsche heeren nog wel wat tegen, maar ten slotte in eene conferentie op 21 Januari gehouden, verklaarden zij genoegen te nemen met de mondelinge verklaring van de Commissarissen van den Hove.
Nu heb ik een paar geschillen mede te deelen, waaruit moge blijken, hoever het Hof, ook na de Resolutie van 1765, het begrip van suppoostschap trachtte uit te breiden.
Op 13 Augustus 1773 werd door een dienaar van den Procureur-Generaal een 16 jarige jongen aangehouden, zekere Manus TEvesque, die in den winkel van Molrath en Engert was binnengeslopen, met het doel om daar een stuk linnen weg te nemen. Hij werd op de Voorpoort gebracht, en terstond door Raden Commissarissen onder- vraagd. De Magistraat verzocht, terstond toen hij het
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 7I
vernam, eene conferentie met het Hof, waarin hij den jongen opvorderde, op grond dat, of de vader van den jongen burger van den Haag was of niet, (de jongen was in Amsterdam geboren) hij toch in elk geval was inwoner van den Haag, en wel zoo een, die tot de jurisdictie der schepenbank behoorde, want de jongen was paruikenmakersknecht en de vader kaarsensnuiter in de fransche Comedie : de vader had dan ook al meer dan eens aan schepenen verzocht, den jongen wegens zijn slecht gedrag te doen opsluiten.
Daar antwoordden de Commissarissen van het Hof op, dat uit de mededeelingen der schepenen zonneklaar bleek, dat de jongen tot het. Hof behoorde, want het Hof had steeds aangenomen, dat al wat de fransche Comedie betrof, tot het Hof behoorde, i) Daarenboven was hier predentie en moest volgens art. 5 der Resolutie van 1765 de aangehoudene alleen dan worden afgegeven, zoo hij notoir tot den Haag behoorde, en dat was hier zeker niet het geval, want vader en zoon hielden zich dan eens hier en dan eens te Amsterdam op.
Niettegenstaande die fraaie redeneeringen, besloot het Hof een paar dagen later, om den jongen aan de sche- penen af te staan.
Een ander geval was dat van den grafelijken aschman.
Op 20 December 1776 had een aschman ten huize van den Heer Van Grovestins, Gedeputeerde ter Staten- Generaal, een mes met zilveren heft gestolen: de man was door een dienaar van den Procureur-Generaal aan- gehouden, in de dienders-wacht gebracht en daar door Raden Commissarissen verhoord.
1) Die stoute bewering van het Hof, waarvoor trouwens geen enkele rechtsgrond zou kunnen aangevoerd, wordt door de feiten weersproken. Zie daarvoor 's-Gravenhaagsche bijzon- derheden door Mr. L. Ph. C. van den Bergh. I bladz. 32 e. v.
72 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Drie dagen later vorderde den Haag den man op van het Hof, dat den Griffier opdroeg, om afan den Secre- tarissen van den Magistraat te gaan vragen, op welken grond de opvordering gebeurde, daar de gevangene be- weerde te zijn een Grafelijke aschman. De Magistraat vroeg eene conferentie, die den 29 December werd ge- houden en waarop zijn Gecommitteerden mededeelden, dat de aschman werd gereclameerd, op grond, dat, ofschoon hij eenigszins als bediende der Grafelijkheid kon worden beschouwd, het ophalen van asch was een burgerlijk bedrijf, ten nutte zoowel van Edelen en Suppoosten als van burgers; en voegden de Gecommitteerden hier nog uit zich zelf aan toe: de zaak was eigenlijk deze, de aan- gehoudene was knecht bij een aschman, die van de gra- felijkheid de bevoegdheid had gepacht, om de asch op den Grafelijkheidsgrond op te mogen halen: in andere betrekking stond hij niet tot de Grafelijkheid, en daaren- boven was de aangehoudene een geboren Hagenaar.
Het Hof zag nu wel in, dat het zich met den Grafe- lijken aschman had vergist, en dat zij het dezen zouden moeten afgeven, maar schuld bekennen deed het toch niet gaarne.
Daarom werd de aangehoudene aan den baljuw over- geleverd, zonder dat het Hof de gronden, daarvoor aan- gevoerd door , de Haagsche gecommitteerden, konde avou- eereriy maar op grond van wat het Hof daaraan uit zich zelf had toegevoegd.
Mr. J. B. Ridder De van der Schueren.
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK
PALEIS OP DEN KNEUTERDIJK TE 'SGRAVENHAGE
ONDER DE REbEERING VAN KONING WILLEM II
EN KONINGIN ANNA PAULOWNA.
Een kort woord vooraf.
Schrijver van dit opstel kreeg, reeds geruimen tijd ge- leden, in handen, papieren door een oud bewoner van het paleis op den Kneuterdijk nagelaten. Ze bevatten aanteekeningen over de verdwenen gebouwen en de beroemde kunstgalerijen van Koning Willem II, mede- deelingen over het hofleven, incidenten, feesten en ook herinneringen uit dagen van rouw en zorg. In die papieren waren tal van zaken opgeteekend, die, naar 't mij voorkwam, niet alleen mijn medeleden van „die Haghe'', maar ook den velen ons Vorstenhuis vereerende Nederlanders belang- stelling te kunnen inboezemen. Vandaar dat ik de vol- gende eenvoudige causerie voor onze jaarlijksche mede- deelingen bewerkte met het onderwerp: liet glanstijdperk van het Paleis Kneuterdijk en hetgeen daarin alzoo omging en voorviel. Dat paleis is thans eenzaam en verlaten.
Immers, sedert Prins Willem van Oranje, de zoon troon- opvolger van Koning Willem III te Parijs overleed, ging de laatste vorstelijke bewoner heen en hoewel het paleis
74 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
later nog wel voor een klein deel in gebruik bleef, was het met het feestgedniisch dat in het gebouw weerklonk, tijdens Koning Willem II en zijne gemalin de Russische Grootvorstin Anna Paulowna er verblijf hielden, uit. In de mooie zalen en serieën vertrekken weerklinkt thans maar zelden een menschelijke voetstap en het lustoord, dat zich achter het paleis uitstrekte, verdween voor goed, om plaats te maken voor Parkstraat, Oranjestraat, Amaliastraat en Willemspark, later Plein 1813. Ook werd het grootste gedeelte van den onder Koning Willem II ontworpen nieuwen bouw gesloopt.
Ik neem de oude papieren ter hand.
Hoe zag voorheen het paleis op den Kneuterdijk er uit? Even als nu, kon men zich destijds op den gevel afgaande, geen idee vormen van de groote uitgestrektheid van den bouw en zijn prachtige tuinen.
Het paleis grensde (we staan er voor), rechts aan het Ministerie van Financiën en links aan de Heulstraat. De laatste is nu quasie verbreed. Aan den linkerhoek van de Heulstraat woonde toen de Russische gezant Graaf de Maltitz.
Aan den gevel op den Kneuterdijk is bijna niets ver- anderd, alleen zijn er grootere ruiten in de ramen gezet, de fraaie tambour, die op het middenbordes stond, is weggebroken, welk bordes niet dan zeer enkele malen gebruikt werd; een keldertoegang naast Financien ver- dween, terwijl ook de vier schilderhuizen die aan de uiteinden van den gevel stonden, aan lederen kant één voor een ruiter en één voor een infanterist niet meer aanwezig zijn.
De eersten werden onder Willem II beurtelings be- trokken door kurassiers, lansiers of groene Limburgsche jagers te paard; die voor de infanterie, door grenadiers of jagers.
00 d
5^
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 75
Wanneer men een 60 a 70 jaren geleden, langs het sedert eveneens aanmerkelijk verbouwde Ministerie van Financiën wandelde, kwam men aan de smalle Klooster- kerkstraat, die verder uitliep op het Nachtegaalspad; die beide vormen thans, nadat van het Ministerie van Financiën een goed stuk langs de Kloosterkerkstraat is afgenomen en verder voorbij dit Ministerie alles is volgebouwd, de fraaie en moderne Parkstraat. We wandelen nu door en zien dan links het Ministerie van Financiën (zijgevel), daarna een tuinmanswoning aan het Paleis behoorende, die door een poort met groote openslaande deuren met het Nachtegaalspad gemeenschap had, verder de tuinpoort aan het pad ter hoogte waar nu n°. 6 Parkstraat staat, een in zijn volle breedte vooruitspringende mestput en een kleine woning, het geboortehuis van een in zijn tijd geapprecieerd schrijver Ant^ L. De Rop, die lieve verzen en aardige kinderboeken in de wereld zond. In dat huis woonde in de dagen waarover ik 't hier heb, een oud gediende, vroeger aan het hof van Koning Willem I ver- bonden geweest. Vervolgens was het Nachtegaalspad in zijn geheele lengte tot aan den Hooge Wal (thans Maurits- kade), begrensd door den tuinmuur van de Paleistuinen, waarachter boomgaarden, een oranjerie enz.
Rechts was de Kloosterkerk; daaraan grensde het nu nog bestaande smalle straatje, dat met een elleboog links, uitkomt in de Kazernestraat, naast het tegenwoordige magazijn van Rijkstelegraafmaterieel. De huisjes links in dat straatje, zijn nog uit dien ouden tijd. Vervolgens stonden in de Kloosterkerkstraat waar nu het Bureau van het Vaderland gelegen is, een paar heerenhuizen, o.a. dat van Mevr. Gobius des Tombe, met een groot bordes er voor; daarnaast de vroegere „Hoek van Hope" waarin de Koninklijke manege (nu magazijn telegraafdienst), die doodliep en eerst later doorgeslagen is tot de Kazernestraat,
76 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
door afbraak van een stuk van het toenmalige Genees- kundig Bestuur, (thans Algemeene Rekenkamer). Wanneer men in dien „Hoek van Hope" links omsloeg vond men een huis met tuin dat er (verbouwd) nog is. In dat huis woonde Aartsen, de particuliere kamerdienaar van Willem II, de eenige persoon die te Tilburg bij het sterfbed des Konings stond.
Op den Hoek van Hope, volgden een paar stallen, dan de ingang van de timmerwerf van de Zwart, in wiens schuur tal van kermiskramen werden opgeborgen, die voor de kermis werden in elkander gespijkerd en verhuurd. Thans staat op die werf de linnennaaischool „Rusthof", gesticht door Mevr. Groen van Prinsterer. Op den hoek van Kloosterkerk- en Kazernestraat stond een vreemd oud gebouw, waarin o.a. een water- en vuurnering, een kuiperij enz. werden uitgeoefend; in dat huis stonden verschillende modellen van ramen één groot met kleine ruiten, daar en tegen kleine met groote ruiten, door elkander; het was een soort „ark" bewoond door tal van lieden die de meest heterogene vakken beoefenden ; daarnaast een hoQe met een bekende „mangelvrouw". Vervolgens, waar nu de glas- en porceleinwinkel van den heer Soek is, de hoefsmederij van Van der Slooten en verder, een sloot tot afsluiting van groote warmoezierstuinen van parti- culieren, eveneens doorloopend tot den Hooge Wal. Aan de andere zijde liep ook een sloot langs den muur van den paleistuin. De eerste dier warmoezierderijen be- hoorde aan Van Dijk. Zij begon op het terrein waar later een groot hofje werd gebouwd met aardige huisjes en tuintjes en breed middenpad. Daar verrijst nu de schoone R. K. Kerk van den H. Jacobus.
De toren van de Kloosterkerk zag boven dat alles uit. Het onbebouwde gedeelte van het vrij smalle Nachtegaalspad liep dus, door twee rijen zware boomen beschaduwd en
?
o o
Pu. «
V
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 77
aan weerszijden door slooten begrensd, tusschen de tuinen van het Paleis Kneuterdijk en de particuliere warmoe- zierderijen recht door, tot den Hooge Wal. In den tuin- muur des Konings bevond zich een toegang voor schuiten die naar de tuinslooten leidde. Tegenover het Nachte- gaalspad lag het Willemspark eveneens tot het Paleis behoorend.
Als we vervolgens links omsloegen (met de andere zijde van het Nachtegaalspad hebben we hier niets te maken), moesten we een brug passeeren over de sloot langs de tuinsloot van het paleis en vonden dan weder den tuin- muur, doorloopend tot het Haagsche veer. In dien tuin- muur bevond zich een groot dubbel ijzeren hek, recht over de middenlaan van het tweede gedeelte van den paleistuin, met mooie boomen beplant en waardoor men rechtuit den achtergevel van het paleis zag liggen even- als nu nog uit de Amaliastraat. Tegenover dat hek bad Koning Willem II een brug doen slaan over den Hooge Wal, waardoor hij toegang had tot het toen geheel afgesloten en voor het publiek slechts nu en dan toegankelijke Willemspark, geheel en al tot het Paleis behoorende en met slingerpaden doorsneden, vol prieelen, en met beelden, vazen, zoowel van binnen als rondom versierd. De twee groote bronzen honden die men zich nog wel herinnert van Scheveningen, benevens de kolossale vazen en liggende herten behoorden voorheen tot de versieringen van het Willemspark. Die mooie bronzen honden zijn bij een stormvloed met het bordes bij het badhuis door de zee verzwolgen en noch van steenen bordes, noch van de honden is ooit een spoor teruggevonden. De honden lagen bij de hekken tegenover de manege (thans Willemskerk), de herten lagen bij die aan de Zeestraat tegenover de Bazar van D. Boer en de vazen stonden aan Schuddebeurs thans Javastraat. Die
78 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
ingang is later door de Gemeente gemaakt toen het Willems- park aan haar was overgegaah. Eindelijk gaf nog een ijzeren hek bij de houten brug tegenover het hek van den paleistuin op den Hooge Wal, toegang tot het Willemspark, meestal particulier voor Willem II. Zooeven noemde ik den Bazar van den Heer D. Boer. De eigenaar van dien bekenden Bazar, die door Willem II zeer vooruitgeholpen werd, had aan den Koning een goeden afnemer, die steeds royaal betaalde, zoowel voor nieuwe als antieke luxe voorwerpen. De heer Boer had in zijn dienst een uiterst bekwaam werkman, laat ik maar gerust zeggen een artist, de heer Kaemmerer, die zijn atelier in de Hekkelaan had en die de kunst verstond niet alleen, om antiquiteiten te repareeren, maar ook om die gedeeltelijk of geheel te vernieuwen, zóó dat er zelfs experts dikwerf meê invlogen. Hij was mede een specialiteit in het opmaken van antiek chineesch lakwerk, zóó dat die opmakerij totaal on- zichtbaar was. Kaemmerer werkte zelfs voor het buitenland.
Het Willemspark was omringd door slooten met bruggen voor de toegangshekken en afgesloten door muren met hekken er op en met klimplanten begroeid.
Het Haagsche Veer is alleen van gedaante veranderd, doordien in de plaats van de oude, vele grootere en nieuwere huizen verrezen zijn en de Koninklijke particuliere hoefsmederij die er op stond is weggebroken.
Op dat Haagsche Veer reden toen ter tijde, de snorders naar Scheveningen af. Stoom- en Electrische trammen behoorden tot de dingen, waarvan niemand in zijn filosofie toen nog kon droomen. Die Scheveningsche reizen gingen toen zóó van stapel. Op het Veer met het front naar het Noordeinde, stonden allerlei soort van rijtuigen, die nu juist niet veel van particuliere equipages weg hadden. Landauers, brikken, tentwagens, victoria's, Jan-pleiziers, kortom, van alles, bespannen met geen volbloed raspaarden.
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 79
De rossenbedwingers zaten op den bok, of wel ze stonden met de zweep in de hand in het Noordeinde vóór het Veer en noodigden de voorbijgangers soms zeer dringend, door de vrouwen bij haar japonnen of de mannen bij hun jaskragen te pakken, uit, in hun voertuigen plaats te nemen. De tarieven werden tusschen werkgever en werknemer bediscussieerd en varieerden met veel fluctu- atie, al naar het weder, den tijd van den dag, het gehalte der klanten, hun draagvermogen, waarop die snorders veelal een goeden blik hadden enz. Soms gebeurde 't, dat een voertuig door een gezelschap genomen werd en dus spoedig gevuld was. Met de grootere gelukte dat anders moeielijker ; men moest n.1. wachten totdat de bak geheel vol was, bij Jan-pleizieren daaronder begrepen de „katte- bak" achteraan en de plaats naast den wagenmenner, welke laatste gelegenheden veelal benut werden door het jeugdig geslacht dat op die manier voor lo, soms zelfs voor 5 cents naar Scheveningen geèxpedieerd werd. Dat wachten gaf niet zelden aanleiding tot hevige protesten van ongedul- dige passagiers. Wanneer dat den „snorders" begon te vervelen, gingen ze er in de „Vergulde buis*' bij de Scheveningsche brug, een „taaie" op pakken, want wachten tot de bak vol was, gold voor regel. Op reis naar Scheve- ningen werd nog een andere gelegenheid tot kakelen en haspelen geboden. Bij de Scheveningsche tol moest n.1. per rijtuig betaald worden, naar het aantal paarden er voor gespannen en dat bedrag werd gevonden door een overslag onder de passagiers. Meestal was het gevolg dat koetsier, tolbaas en passagiers onderling op hun poot begonnen te spelen dat het een lust was, wanneer de deelingsom niet geheel op ging en van den een iets meer gevraagd werd dan van den ander; dat ging n.1. op het oog naar 't gewicht ^ De tolbaas sloeg daar een slag naar. Van het Veer loopen we nu het Noordeinde in. Het
8o HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
overgroote meerendeel der huizen uit den tijd waarover ik het hier heb, is sedert lang verdwenen. Hun tuintjes grensden alle aan den paleistuin en voor velen liep nog de open beek heen, waarover dan voor de huisdeuren een brugje geslagen was. Voor we de Paleisstraat be- reiken vond men weder bijgebouwen van het Paleis terug. Vooreerst het groote huis, nog bewoond geweest door Prins Hendrik, broeder van Willem III. Verder stallen tot bij het huis op den hoek van de Heulstraat waarin de oude Baronnesse van Wassenaar nog lang woonde (nu Wilhelmina galerij). Kort nadat Koning Willem II het Paleis Kneuterdijk betrok, ging hij aan het bijbouwen. Die werken werden op verschillende punten met kracht aangevat; galerij, gothische zaal, front Noordeinde enz. verrezen kort na elkander uit den grond; het eerst de galerij, toen de gothische zaal en tegelijkertijd de gevels in het Noordeinde. De Koning zwierf zeer veel op de werken rond; zelfs klom hij op de steigers enz. — Zoo straks gaan we binnen den omtrek van Paleis en tuinen kijken, handelen we nu eerst af met het aspect van buiten. — De stallen en bijgebouwen werden tegen den grond ge- worpen tot aan het huis Van Wassenaer, welk laatste werd gemoderniseerd en in de plaats daarvan kwam nu, van het Huis van Prins Hendrik afgerekend, tot aan het Huis van Wassenaar het volgende. Eerst een kleine open gothische galerij met spitsboogvensters aan de straat en dito bogen aan de tuinzijde tot den grond reikende, alles open ; daarvóór liep, tusschen gemetselde muren, de beek, die langs de volgende galerijen doorliep, doch later werd gedicht. Daarop volgde, waar nu het kantoor Labouchère Oyens is, dus tegenover de Koningspoort van het paleis Noordeinde, een groote achtkante toren de noordertoren, eveneens in gothischen stijl met kanteelen afgesloten en op de acht hoeken van hoogere torens voorzien; in de
8
c
rÖ .S
en 4,
2 ^
« K
rC _
U S
?/) rt
'S t
O 'S
^ «
O «
'n "3.
S 1
o
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 8l
twee hoektorens vlak aan de straat waren schilderhuizen uitgespaard. De torens waren van onderen door hekken en ramen, waarvoor eveneens hekken, afgesloten. De ver- dieping rustte op een enkelen zwaren middenpijler en aan de tuinzijde bevonden zich dienstlokalen en deuren. Men kon van de straat de geheele benedenruimte doorzien. In een der hoeken bevond zich de trap naar de verdieping, die zich om een spil wentelde, vrij hoog was en van de straat af onzichtbaar. De gewelven waren zoogenaamde ster- gewelven. Aan dien toren sloot zich een dito galerij aan, loopende rechtuit in de richting Heulstraat als reeds be- schreven, eveneens met kanteelen gedekt en voorzien van vier contraforten die zich boven de kanteelen verhieven en die met gothische torentjes bekroond waren.
Tusschen die contraforten, de open ramen en daarachter aan de tuinzijde, de open bogen. Nu volgde, juist achter het standbeeld van Prins Willem I een fraaie vierkante toren met zeer hoogen spitsboog, gekroond door een steenen balustrade en vier hoektorens met spitsen afgedekt. Alles van hekken voorzien. Dat mooie ruiterstandbeeld is ter plaatse waar het nog staat, door Koning Willem II opgericht. Het is gemodelleerd door den comte de Nieuwer- kercke en is gegoten in twee stukken, nl. het paard en de ruiter met zadel, op het paard sluitende. Ter gelegen- heid van de onthuldiging op 17 November 1845 hadden groote feesten plaats, er deed zich op een tribune een groot zangkoor hooren, terwijl Willem II en de Prinsen, omringd door een schitterenden staf, allen te paard, naast het beeld, het groote défilé bijwoonden. Die plech- tigheid is vereeuwigd op het groote doek van Cottrau dat eertijds op het bordes van de eeretrap binnen het Paleis hing en dat zij, die een paar jaren geleden de tentoonstelling van die Haghe op Buitenrust bezochten, waar het ten- toongesteld was, zich nog wel zullen herinneren. Den
6
82 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
avond van dien feestdag, was al wat van- buiten van het Paleis te zien was, langs alle lijnen schitterend met gas verlicht. Boven den middentoren achter het beeld, prijkte met kolossale letters „God is met Nederland". (Men weet *t waren toen woelige tijden). Zulke illumi- natiën liet de Koning vele malen ontsteken, wanneer er groote hofFeesten waren, waarover zoo straks meer. In het Voorhout stond indertijd een buitengewoon groote gothische eerepoort met drie doorgangen, schitterend ver- licht, vlak vooraan tegenover het front op den Kneuterdijk, terwijl de alleés eveneens versierd en verlicht waren.
Van den middentoren voerde een galerij als omschreven naar een achtkanten toren, de zuidertoren, geheel gelijk aan dien van den anderen kant van het complex ge- bouwen en grenzende aan het huis v. Wassenaar en die dus stond tegenover het gebouw naast het Paleis, waarin nu is gevestigd de Hoofdadministratie van het Kroondomein.
Door de galerijen heen, zag men op een groote Oranjerie, opgetrokken van glas en ijzer en van binnen door slanke kolommen gestut, Daarvoor een voortuin waar, tegen den zijgevel der Gothische zaal, de oranjerie zich verhief.
De fraaie kastanjeboom, die nu de Paleisstraat versiert en waar omheen een bank is getimmerd, stond in den paleistuin en trok reeds toen de bewondering.
Het huis van Wassenaar op den hoek van de Heul- straat, was een vrij eenvoudig gebouw; later is de gevel eenigszins in overeenstemming met de galerijen en torens, gewijzigd en van kanteelen voorzien. Het heeft lang ledig gestaan totdat er het Secretariaat van de Commissie tot verevening der Nalatenschap van Willem II, die jarenlang werk had, in gevestigd werd. Tegenover het tegenwoordige Paleis in het Noordeinde stond nog een zeer groot ouder-
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 83
wetsch huis, waarin Koning Willem II, voor de voltooiing der Gothische zaal een kostbare schilderij en verzameling onder dak bracht. Bij dit schilderijenpakhuis waarvan Flescher conciërge en bewaarder was, woonde ook Z. M^. secretaris de heer Tiling. We gaan nu de Heulstraat in en vinden dan een paar bijgebouwen aan het paleis aan- getrokken, waarin hofpersoneel gehuisvest was, en de garde-manger van het paleis benevens de bakkerij van Koningin Anna Paulowna, die onder meer personeel o.a. had meegebracht een Russischen bakker, Clemerikof ge- heeten, die enkel en speciaal voor het brood van de Koningin te zorgen had. Die laatste gebouwen strekken zich uit tot het eind der Wilhelmina galerij. Aan het aansluitende gedeelte van het Paleis tot aan den hoek van den Kneuterdijk is niets veranderd. Langs de Heul- straat loopen dienstgangen.
Onze wandeling rond paleis en park is nu geëindigd.
Laat ik nu in 't kort nog eens aangeven wat er nu (1906), nog uitwendig van het paleis te zien is. Het front Kneuterdijk is reeds besproken, evenals de achtergevel die men nu door de boomen achter het hek in de Paleis- straat kan zien. De Amaliastraat neemt de plaats in van de allee, die het achtergedeelte van de tuinen met het voorste verbond en die eveneens recht op den achtergevel aanliep. Waar nu de Oranjestraat ligt, bevond zich de menagerie; de tuinvijver was ongeveer ter plaatse waar nu de kerk in de Paleisstraat is en het tuintje van Prinses Sophie op de hoogte van de tegenover gelegen villa waarin pension gehouden wordt. Het tweede gedeelte van de tuinen was zooals gezegd bestemd voor boom- gaarden, warmoezierderij enz.
Als we ons plaatsen op het plein van het Paleis van de Koningin in het Noordeinde, vóór het ruiterbeeld van Willem den Zwijger, zien we van het oude Paleis nog
84 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
het volgende. Rechts een stuk van de groote binnen* plaats; onder de hijschbalk, de zilverkamer van Willem II en daaronder, keukens en dienstlokalen ; vervolgens de achtergevel en zijgevel van de groote opzichzelfstaande, uitgebouwde danszaal, met bovengelegen damesvertrekken. Dan, daarmee een rechten hoek vormende een der tuin- vleugels van het paleis waarin de boven eetzaal. De galerij met de ronde vensters voerende naar de gothische zaal, op welke galerij een kleine tuin voor de Koningin was aangelegd en eindelijk de zijgevel van de gothische zaal met bordes, gelijk aan de zijde van den binnentuin. Laat ons nu binnentreden.
Ziet hier hoe het Paleis er op de binnenplaatsen en aan de tuinzijden uitzag.
We betreden dan den in die dagen meest gebruikelijken ingang van het Paleis, die nu juist niet aanzienlijk kan genoemd worden, en die gevormd wordt door de Koets- poort in de Heulstraat. Onder die poort rechts een hard- steen en trap, voerende tot gang, adjudanten kamer, anti- chambre, groote vestibule enz. Uit die poort komen we op de groote binnenplaats waarop dans- en andere zalen uitkomen, en die tot de nu nog bestaande galerij, die de gothische zaal met het oude paleis verbindt, rond dat oude paleis heenloopt. Die binnenplaats, links van de poort, be^ensd door dienstwoningen, bureau, zilverkamer, keukens, berg- plaatsen, kelders, poetskamers bij de stallen behoorende, (die achter de groote danszaal heenliepen en sedert alle verdwenen zijn), was toen veel grooter en diende tot standplaats van de koetsen der Koninklijke familie, bij groote hofFeesten. De eindelooze rijtuigfile van de gewone genoodigden, was meestal in het Noordeinde en de Zeestraat of langs den Hooge Wal opgesteld en bereikte door den laatstgenoemden achtkanten toren de binnenplaats, om de huiswaartskeerende gasten onder de poort Heulstraat voor
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. '85
het bordes optenemen en dan zoo het Paleis te verlaten.
Later zijn op de groote binnenplaats twee nooddeuren met houten trappen ter weerszijden van de danszaal aangebracht voor brandgevaar.
Onder de galerij grenzende aan de gothische zaal, loopt een gang met eenige treden afdalende, die toegang geeft tot den tuin. Ten tijde van Koning Willem II werden langs dien weg de schildwachten, die des nachts de achter- zijde van het paleis bewaakten, afgelost.
Nog waren er een paar kleinere binnenplaatsen, één achter de woningen van het personeel in de Heulstraat, één achter het huis Wassenaer en nog een kleine in het oude gebouw waardoor gangen verlicht werden; bij de laatste een geheime trap voerende van de particuliere vertrekken van Willem II, tot de op de ie verdieping gelegene appartementen van Koningin Anna Paulo wna; die trap is in lateren tijd gedeeltelijk afgebroken.
Wat men uitwendig in den kleinen afgesloten tuin in het Noordeinde zag, stipten we reeds aan.
Nu de achterzijde van het paleis met de groote tuinen. Die achterzijde waarvan de oranjerien zijn afgebroken, kan men zien door het hek in de Paleisstraat naast het dubbele bordes van de gothische zaal.
In het oude gebouw bevonden zich in den uitspringenden hoek, links het slaapvertrek van Z. M. en verder zijn particuliere vertrekken, waarboven de vertrekken der Koningin; boven rechts een eetzaal en vervolgens galerij en de gothische zaal. Het dubbele bordes dat men aan het einde van de gothische zaal opmerkt, kwam toen uit in een groote met schuine zijden gebouwde zaal waaruit een gesloten gothische galerij links, rechtuit tot den noorder toren in het Noordeinde voerde. Van deze zaal dient nog het volgende gemeld. De constructie was be- doeld als brandvrije zaal, om ingeval van nood kostbare
86 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
schilderijen uit de gothische zaal daarin overtebrengen en het plafond er van werd dan ook in metselsteen uitge- voerd. Bij het wegnemen der ondersteuningen echter, bleek die constructie zóó slecht dat de muren uitweken en men instorting van het heele werk vreesde. De steenen gewelven werden toen in allerijl weer afgebroken en ver- vangen door een lichtere constuctie van binnen met pleister ornamenten versierd. Het brandvrije van de toen zooge- naamde brandzaal of achtkantezaal, bleek maar fictie te zijn. Evenals tegen de gothische zaal in het Noordeinde, bevonden zich tegen den achtergevel van het oude paleis groote oranjerieën met keur van kolossale palmen, aloës en vele soorten uitheemsche planten, meestal betrokken uit de beroemde kweekerijen van den heer de Saegher te Gent en waarop de tuinman Charles, uit die stad afkomstig, het toezicht uitoefende.
De toegang tot de gothische zaal werd in den grooten tuin en in het Noordeinde gevormd door hooge steenen trappen. Vlak voor de Oranjerie achtef het oude gebouw bevond zich een groot grasperk, dat omrasterd was en waarin kangerous rondsprongen. Gedurende de bouwerij in het Park had nog een aardig incident met een dier dieren, een zeer sterk reuzen exemplaar, plaats. Het beest was ontsnapt en een algemeene jacht door het park waar- aan ook de werklieden deel namen, was van die ont- snapping het gevolg. Eindelijk krijgt een der werklieden de kangerou bij zijn langen dikken staart te pakken en dacht hij gewonnen spel te hebben. Maar jawel, het dier ging voort geweldige sprongen te nemen en de werkman moest meespringen of hij wilde of niet, totdat het spelletje hem te machtig werd en de kangerou hem van zich afschopte. Algemeene vroolijkheid ook van den Koning die uitbundig lachte; „n'est pas acrobate qui veut!" Het dier werd met veel moeite eindelijk weer in zijn perk
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 87
teruggevoerd. In dat grasperk ligt onder een rozeboom, het laatste lievelingspaard van Koning Willem II, dat sedert lang „gepensioneerd" was, begraven. Rechts van dat grasveld vindt men tegen den eindmuur dergothische zaal een witmarmeren gedenksteen met gulden ingebeitelde inscriptie in lijst met glas gevat. Op dien steen staat het- geen volgt:
„Gebouwd en eerste steen gelegd door Z. K. H.Willem, „Frederik, George, Lodewijk, Prins van Oranje Nassau „enz. enz. op den heugelijken geboortedag van H. D. Z. „eersten kleinzoon den 4en September des jaars 1840."
Willem II verafgoodde dien kleinzoon. Hij kon er later meê op zijn arm door de tuinen loopen, nam hem op dezelfde manier mede naar de bouwerij, of wel hij stoeide met het kind en rolde er menigmalen mede door het grasperk achter het Paleis.
Boven op de galerij, die het oude paleis met de gothische zaal verbindt, was, zooals wij reeds hebben medegedeeld, speciaal voor Koningin Anna Paulowna een bloementuin aangelegd.
Op het grasveld achter het huis door paden omringd, volgde een tweede, dat lager lag en waarin men langs een viertal hardsteenen trappen afdaalde. Aan weerszijden van die trappen stonden kolossale beelden : de Graven van Egmond en Hoorne. Die beelden werden na de afbraak bewaard in een magazijn van de gemeente in de Zand- poort Z. O. Buitensingel. Ze zijn later, daar ze gemaakt waren van zoogenaamd staf, dat hoewel geverfd, op den duur niet tegen de buitenlucht bestand is, tot puin ineen- gestort. In het Park stonden hier en daar nog andere versieringen. In 't genoemde tweede grasperk graasde een Javasche karbouw.
Uit de schetsteekeningen van Van Hoven kan men zich het best een denkbeeld maken hoe het park er ongeveer
88 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
heeft uitgezien. Wij gaan nu in de richting van den Hooge Wal. Links van ons, Hep de tuin door tot de eerste kleine galerij in het Noord-Einde en langs huis en tuin vroeger door Prins Hendrik bewoond, later geheel en al verlaten, terwijl de daarbij behoorende tuin door een hek met den paleistuin gemeenschap hebbende, aan de verwildering werd prijs gegeven. Een echt beeld van eenzaamheid en verlatenheid.
Op verschillende plaatsen in den tuin waren lanen van oranjeboomen, reusachtige fuchsia's, hier en daar palmen, aloës enz. neergezet. Rechts bevonden zich groote boom- gaarden en door een muur van het park gescheiden groote moestuinen die aan het Nachtegaalspad grensden. Achter het tweede grasperk lag de vijver, door hoog geboomte omringd; daarin zwommen zwarte zwanen en andere prachtige watervogels rond. Aan de overzijde van den vijver een beschaduwd heuveltje, waarin de prins van Oranje toen hij het paleis later bewoonde, een konijnen- berg liet aanleggen, welke liefhebberij echter niet lang duurde.
Voorbij dien vijver, links, een uitgestrekte kersen- boomgaard en rechts de menagerie bestaande uit velerlei soorten struisvogels, papegaaien, kraanvogels, casuarissen, kroonduiven en zoo meer. Daarover ging een „pluimgraaf' de heer Gieseke, met een paar knechts.
Die voortuin was door een muur met een hek er in, van het achtergedeelte gescheiden. Tegen dien muur warme kassen voor sierplanten. Het tweede gedeelte van den paleistuin, door de groote laan, die recht tegenover het paleis naar den Hooge Wal liep, in tweeën verdeeld, was meer speciaal bestemd voor het kweeken van allerlei groenten en vruchten; langs schuttingen leiboomen, per- ziken, abrikozen, peeren, morellen enz., en links aan de overzijde van een sloot die den vijver door een onder-
1) ^J
Ti V2
«3
«J
PM (£ s « a3 « o
O
O
o
. 'U ei O)
.52 S "'S ei nd ^3
O '■
*- 5i «^ KA r.
'S .s « ^ .
" .^ :3 o ^
•SS "^ 8
5 --j *j (ü ^
^^ ^ lo S u
o -^ > ü
^ ö
OJ >-■ (U
2 ^ Oh
O) ^'O
^ § a
tT'ö ;^
D
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 89
grondsche geleiding voedde en langs de sloot aan het Nachtegaalspad gelegenheid gaf om met schuiten het inwen- dige der tuinen te bereiken, was eveneens een boomgaard voor allerlei fijne vruchtensoorten. Bovendien was er nog een vooraan bij de tuinmanswoning aan het Nachtegaalspad, die was aangelegd bij en op een hoogte, opgeworpen van den grond bij den aanleg van den vijver ontgraven. Nog bevond zich in den voortuin te midden van vruchtboomen bij den muur, die deze van de warmoezierderij scheidde het „tuintje van Prinses Sophie"', een kleine ruimte door heggen omringd en waarin zich een prieel met rondgaande bank bevond. Op jeugdigen leeftijd speelden daarin paleis- kinderen.
Het Willemspark recht tegenover den paleistuin aan den overkant van den hoogen wal, noemden we reeds; het was een wandeltuin met heesters enz. en Koning Willem II ging er niet zelden in paardrijden; overigens was dat doorgaans afgesloten Willemspark zelden bezocht; later werd het publiek toegelaten.
Ook in den kleinen afzonderlijken tuin in het Noordeinde die achter de galerijen in het Noordeinde van de straat zichtbaar was, en die door de groote ijzeren oranjerie gemeenschap had met het zijbordes der gothische zaal, bevonden zich fraaie rozen- en andere perken en er liepen verschillende uitheemsche vogels vrij rond, waar- onder groote en voor de bezoekers zeer lastige, door dat zij tegen hen opvlogen en hen trachtten te pikken. De lastigste werden daarom later behoorlijk in parken gezet.
De galerij in het Noordeinde en een gedeelte der torens waren aan de tuinzijde weelderig met klimop en andere klimplanten begroeid, hetwelk een vriendelijk perspec- tief gaf.
Ziet daar nu het Paleis op den Kneuterdijk en zijn
90 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS*
omgeving zooals het uitwendig een 60 a 65 jaren geleden er uit zag, beknopt geschetst. De tuinen en serres vormden een waar paradijs, een oord van kalmte en vrede, waarin Koning Willem II dikwerf de rust zocht die hij zoozeer behoefde. Hij wandelde dan doorgaans alleen in de oranje- rieën langs de slingerpaden of den vijver, tusschen hoog opgeschoten jasmijnstruiken, witte en roode struikrozen, rhododendrums, sneeuwballen, dahlia's, of wel over de met oranjebloesem bestrooide paden der lanen met groote groene bakken bezet. Op dat paradijsachtige plekje was toepasselijk wat De Lamartine zong in zijn „Cantique sur un rayon de soleil":
Ruisselant de feuille en feuille
Un rayon répercuté
Parmi les lys que j'eiFeuille,
Filtre, glise et se receuille
Dans une ile de clarté
Elle éclaire cette voute,
Rejaillit sur chaque fleur,
La branche sur Teau Tégoutte
L'aile d'insecte et la goutte
En font flotter la lueur.
A ce rayon d'or qui perce
Le vert grillage du bord.
La lumière se disperse
En Tétincelle, et traverse
Le cristal du flot qui dort.
Waar vroeger het lied der nachtegalen en lijsters weerklonk, vliegen nu electrische trams rond en dreunen de rijtuigen door' Park-, Amalia-, Oranje- en Paleis- straten.
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 9I
Wij treden nu door de groote poort in de Heulstraat het Paleis binnen.
Aan onze rechterhand voert een hardsteenen trap naar de gang, die tot de vestibule loopt. Links de vertrekken voor de adjudanten (ramen voorgevel links), dan de groote vestibule (midden gedeelte voor het voorbordes) en daarnaast particuliere vertrekken des Konings (voor- gevel rechts) In die vestibule zijn thans jachttrofeën opgehangen, geweien en hertekoppen van dieren indertijd geschoten door den Prins van Oranje, terwijl er nog andere zaken, marmeren vazen enz. tot versiering dienen. De drie deuren ter rechterzijde van de vestibule die men voor zich ziet, voerden tot de particuliere vertrekken van Koning Willem IL Links, recht tegenover de bordesdeuren, is de ingang van een kleinere vestibule, waaruit de groote trap naar de bovenappartementen leidt. Er staan in de vestibule nu nog eenige voorwerpen, vazen enz. die uit de collectie van Koning Willem II afkomstig zijn.
Uit de groote vestibule voerde een deur naar een antichambre, ook wachtzaal voor audientiën, daarachter een sedert verdwenen kabinet. Aan den wand destijds meesterstukken van schilderkunst o. a.' van Ruijsdael, Poussin enz., een levensgroot portret van Prinses Sophie, (later de Groothertogin van Saxen Weimar) en een van H. M. de Koningin, verder marmerbeelden o. a. een sublieme Amor; in het kabinet een levensgroote ongedrapeerde jonge vrouw (het Visschersmeisje), dat zeer gracieus op den grond zit, leunende op de linkerhand, terwijl zij met de rechter een kapel tracht te grijpen, die zich op haar schouder had neergezet een kunstwerk van Geefs, en meer beeldhouwwerken.
Thans hangen er nog eenige schilderijen terwijl een groote bibliotheekkast en vlinderkast van wijlen Z. K. H. Prins Alexander, van den Kneuterdijk afkomstig, rechts
92 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
en links tegen de wanden zijn geplaatst. Twee zeer fraaie piëdestals en boule met mooie Sèvres vazen er op, trekken de aandacht; die voorwerpen zijn nog afkomstig uit de hofhouding van Koning Willem II en Koningin Anna Paulowna. Er waren in de zalen van het paleis onder tallooze andere kostbaarheden geheele ameublementen en boule, andere geincreusteerde , beschilderde en gegra- veerde, voorhanden.
We vinden vervolgens rechtsom de voorgalerij met peristyle van de danszaal, waarin ook wel diners werden gegeven, welke zaal op de binnenplaats uitgebouwd, van uit het Noordeinde (achter- en zijgevel) gedeeltelijk te zien is. In die voorgalerij alweder zeer vele kunstwerken, schilderijen van beroemde meesters, reusachtige Sevres- vazen op piëdestals ter zijde van den ingang van de danszaal en verder (zijde koningsvertrekken), een tafel met koUossaal goudsteenen blad evenals de Sevresvazen, geschenk aan Koningin Anna Paulowna van den Keizer aller Russen, op tachtigduizend gulden geschat, beelden, rustbanken, tabouretten en stoelen. Deze beneden zalen, de gothische incluis, zijn alle van parketvloeren voorzien en waren in dien tijd, zeer rijk gedrapeerd met zijden damast, rood, blauw e. a. kleuren, met goud.
Die voorzaal van de danszaal heet nu witte zaal. Deze beide zalen zijn architectonisch de mooiste gedeelten van het Paleis, benevens eenige empire zalen boven, vroeger in gebruik van Koningin Anna Paulowna. Voorzaal en danszaal zijn van elegante afmetingen en er liggen zeer mooie parketvloeren in; die van de peristyle met randen a la grecque. Ook de plafonds zijn zeer fraai, vooral dat van de danszaal met mooie fries waarin motieven van zwanen en bloemslingers. In de witte zaal hangen nu eenige decoratieve paneelen uit de huldigings- dagen van Koningin Wilhelmina, zonder waarde, daar-
C« cj -*-
CJ 00
o X .
.i2 "
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 93
en tegen staan er een paar zeer oude gesneden kasten afkomstig van het Loo en een paar majolica piëdestallen met dito vazen in; opmerkelijke artistieke stukken.
De danszaalperijstil heeft een sierlijke zware kroonlijst en twee ionische kolommen links en rechts van den toegang in de galerij, en de zaal zelf waartoe witte met goud afgezette deuren toegang geven, een midden- en twee zijschepen gevormd door twee reien elk van lo ionische kolommen; ze is afgedekt door een tongewelf met caissons en rosetten en aan beide zijden heeft ze een tribune voor orchest en personeel. Ze is van nobele afmetingen en mooie verhoudingen en zal ± 25 X 20 M. groot zijn.
In deze zaal vindt nog jaarlijks een alleraardigste kerst- feestviering plaats voor de kinderen van het Hofpersoneel, waarbij ook de ouders tegenwoordig zijn. Een kerstboom van buitengewoon groote afmeting wordt dan in het midden der zaal geplaatst, terwijl de geschenken op lange tafels achter de pilaren liggen uitgestald, en door de Koningin en den Prins eigenhandig worden uitgereikt. Ook voor andere doeleinden stond H. M. de danszaal later nu en dan af.
Uit den aard der zaak bevatte de danszaal weinig meu- belen; voor de ramen groote marmeren vazen (grieksche); langs de zijden banken en tabouretten, aan het plafond, evenals in alle zalen, zeer groote kristallen kronen waarop bougies, die bij feesten de zalen schitterend verlichtten; ze werd later voor verschillende doeleinden gebruikt.
Wanneer men nu de danszaal weder uitkomt en zich in de richting van de gothische zaal beweegt, vindt men eerst een voorvertrek van de galerij, waarin destijds ver- schillende kunstwerken o. a. van Memlinck hingen. -
Ten tijde van Koning Willem II voerde dat vertrek den naam van „achtkantje". De koning heeft daarin voor
94 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
de Koningin, een doorloopende schoorsteen laten maken, waarin ook boven kon gestookt worden. H. M. stookte nooit anders dan eikenblokken. Dat werk moest in één nacht gebeuren, en het kwam gereed ook. Die schoorsteen is later gemaskeerd ; ze bevindt zich in den schuinen hoek aan de achter rechterzijde.
Nu volgt de galerij die naar de gothische zaal leidt. Aan de wanden onder Willem II een collectie teekeningen, uit de Italiaansche school, schetsen van Rafael e. a. Het moet echter gezegd worden, dat de experten Roos en Brondgeest, na den dood van Z. M., met den verkoop van alle kunstgalerijen belast, aan de echtheid van die teeke- ningen geen geloof hechtten, vandaar dat de opbrengst er van dan ook bleef beneden de verwachting. Die galerij heeft een eiken betimmering en dito plafond benevens radvensters met gekleurd glas " en gothisch binnenwerk, van buiten beschermd door matglazenvensters aan de straatzijde. Nu staan in die galerij mooie gebeeldhouwde antieke kasten van het Loo, een bank van Willem II uit de gothische zaal enz.
Een groote openslaande spitsboogdeur waarin zeer fraaie ramen van gekleurd glas voert naar de gothische zaal. In deze zaal waren de grootste schatten van de unieke particuliere verzameling des Konings langs de eikenhouten betimmering der wanden en daarboven opgehangen. De zaal is gedekt met een zeer fraaie gothische open bekap- ping van eikenhout en op de tribune was een flink kerkorgel opgesteld, welk instrument is verkocht en verplaatst eerst naar de teekenakademie en later naar de tegenwoordige groote zaal van het conservatorium op de korte Beesten- markt alhier, waar het voor studieinstrument dient.
Dat instrument is in 184a gebouwd door den orgel- fabriekant J. Batz te Utrecht' en bezit twee klavieren een vrij pedaal, zwelwerk en 22 trekregisters. De laatste 4
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 95
aan iedere zijde zijn later aangebracht en daarbij werd het pedaal vrij. ^)
Dat orgel werd behalve voor de godsdienstoefeningen, die ten paleize gehouden werden, o. a. op Oudejaars- avond, bij het trouwen van Prinses Sophie, die tot dien tijd het groote huis in het Voorhout, voorbij het Departe- ment van Marine, vroeger in bezit van de familie Stratenis bewoonde, bij andere gelegenheden, en geregeld iedere week bespeeld voor de bezoekers, die door Koning Willem II in zeer grooten getale tot de kunstgalerijen werden toegelaten. De godsdienstoefeningen ten, paleize werden geleid door Ds. Dermout; deze voltrok ook het kerkelijk huwelijk van Prinses Sophie dat met groote praal den 8en October 1842 in de gothische zaal gevierd werd.
Wanneer daarin godsdienstoefeningen gehouden werden, schoof men de groen zijden gordijnen, waarmede de „profane" schilderijen voorzien waren, dicht. Zóó die o. a.
1) De dispositie |
is aldus: |
||
Prestant |
8 v. |
Prestant |
16 V. |
Octaaf |
4 V. |
Bourdon |
8 V. |
Fluit |
4 V. |
Nazard |
— |
Trompet Roerfluit |
8 V. |
* Woudfluit |
2 V. |
4 V. |
Gemshoorn |
2 V. |
|
Holfluit |
8 V. |
Viola |
8 V. |
Kopg. man |
. — |
Solicet |
4 V. |
Basson |
16 V. |
Bourdon |
8 V. |
Subbas |
16 V. |
Octaaf |
8 V. |
Octaaf |
4 V. |
Calcant |
— |
Kopg. ped. |
Ventiel |
— |
De 4 bovenste ter wederzijde staan op het onder — , de daarop volgende 3 op het boven manuaal de laatste 4 (voor zoover sprekend», bedienen eindelijk het pedaal. De nazard schijnt een soort mixtuur. De trede voor het zwelwerk is rechts naast het pedaal aangebracht en de crescendokast bevat het bovenwerk. Het is een fraai instrument.
96 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
voor de maitresse van Philips II een kolossaal stuk van Titiaan (nu in het Mauritshuis alhier), Leda eveneens een heel mooie academie e. a. soortgelijke. Organist was de bekwame heer Destrée, een klein persoon met een groote knappe vrouw, aan welk feit hij het denkelijk te danken had, dat hij onder zijn kunstbroeders bekend was als „de kluif'. Maar prachtig spelen deed hij.
Het meubelair der gothische zaal was in stijl gehouden. Voor de glasramen hingen damasten trekgordijnen. De stoffeering was in denzelfden geest als dat der omschreven zalen en galerij. De avondverlichting geschiedde niet door hangende kronen, maar door prachtige, reusachtige, langs de wanden staande candelabres op piëdestals van verguld koper en om de kristallen schachten met geciseleerde koperen banden versierd. De gothische zaal heeft gelijk men van buiten uit het Noordeinde kan zien, spitsboog- vensters en aan ieder der lange zijden een paar groote openslaande deuren die naar de omschreven bordessen leiden. Boven het orgel een roosvenster met gekleurd glas en recht daar tegenover boven het nu nog bestaande dubbele steenen bordes, een spitsboogvenster. De zaal en galerij waren door stoom verwarmd, de machinerieën be- vonden zich in het sousterrein en de warmte drong door koperen roosters binnen, waaronder dito buizen waardoor de stoom liep, welke roosters in den parketvloer op eenigen afstand van de wanden waren aangebracht.
Nog heeft jaren lang in de gothische zaal gestaan het paard door den Koning bij Waterloo bereden, dat nadien werd „gepensioneerd", na zijn dood opgezet en later in de galerij werd geplaatst. Het stond getuigd en gezadeld, links bij de groote deur die voerde tot het bordes in de Oranjerie aan het Noordeinde.
In de gothische zaal hingen onschatbare kunstwerken van Rafael, Murillo, Velasquez, Titiaan, Rubbens, kortom.
1^:
OJ 4,
o O C/3 4>
O ^
fi.S '3 w
Ö ■«
\
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 97
van verschillende scholen en meesters. In andere zalen en galerijen, die we nog even zullen aanstippen, hingen producten van Jan Steen, Teniers, Poussin, Ruysdael, enz. terwijl vele marmerbeelden, een gevleugelde Satan, Eva met den appel, bronzen enz. overal verspreid stonden.
Boven de houten wandbekleeding tusschen de ramen en langs de balustrade der orgeltribune, hingen 12 meester- werken, de twaalf apostelen voorstellende, waarom bij de latere verkooping onder de kooplustigen hevig werd ge- streden. In de gothische zaal staan nu nog alleen eenige fauteuils in gothischen stijl bewerkt,uit den tijd van Willem II.
Wanneer we nu de steenen dubbele trap afgingen (aan het einde van de gothische zaal), bereikten we de reeds genoemde, achtkantige zaal; links daarvan liep zooals reeds gezegd, een gesloten gothische galerij recht op den noorder toren in het Noordeinde aan (komende van de zijde Scheveningsche brug.) Die zaal, eveneens met kunst- schatten versierd, is evenals de galerij verdwenen. Het bordes geeft nu toegang tot de Paleisstraat.
De kunstverzameling van Koning Willem II was zóó groot, dat er verschillende verkoopingen • voor noodig waren die ieder weken duurden en die met tusschen- poozen van een maand of wat, in de gothische zaal onder leiding van de genoemde taxateurs en experten gehouden werden. Voor de tweede verkooping hingen alle zalen en galerijen op nieuw overvol met tot dusver opgeborgen schilderstukken en kwamen eveneens tal van andere kunst- werken voor. De opgeborgen werken van minder kunst- gehalte kwamen 't laatst onder den hamer.
Laat ik herinneren aan eenige stukken. Het compromis der edelen, prins Willem I zijn kostbaarheden verkoopende, de moord op dien prins, burgemeester v. d. Werf tijdens het beleg van Leiden, Neptunus en Amphitrite, de triomf der wetenschap en die van den Godsdienst, het Gods-
98 Het glanstijdperk van het koninklijk paleis.
gericht van de echtgenoote van Keizer Otto, de proef met het gloeiende ijzer, en verder alle kolossale stukken prach- tige madonna's van Rafael, Murillo e.a. wereldberoemdheden. De kroon van al die werken werd, wat de grootte betreft, echter gespannen door de prediking van Johannes den Dooper in de woestijn van Kruseman. Dat stuk was vele vierkante meters groot, de talrijke figuren waren alle levens- groot; er kwamen op voor Arabieren, schriftgeleerden, vele vrouwen o. a. een beeldschoone met een kind, op een ezel gezeten, liggende figuren enz. alle luisterende naar de prediking. De donkere eiken lijst prijkte met den tekst „Parate viam Domini et rectas facite semitas ejus". Be- reidt den weg des Heer en en maakt zijn paden recht en met den titel: „Vox clamantes in deserto". De stem des roependen in de woestijn.
Ik vermeld dat kolossale stuk iets uitvoeriger omdat daaraan een treurige historie verbonden is. Het bleek n.1., dat de schilder in zijn mengen van de verf zeer onge- lukkig geweest was, want langzaam aan begon de verf- laag die er dik op zat, in beweging te geraken, zoodat die er eindelijk met stralen afliep en de schilderij totaal bedierf en onherkenbaar werd. Volgens deskundigen was daaraan niets te doen.
Er is in de artistenwereld om die historie indertijd heel wat spectakel geweest en polemiek over gevoerd. Het stuk is uit de oogen van het publiek verdwenen.
De sommen die vele schilderijen opbrachten waren ongemeen hoog. Gemachtigden van museumdirectiën, van vorsten, particuliere rijke verzamelaars, kunstkoopers enz. waren bij de verkoopingen uit alle landen opgekomen en er werden allerlei talen gesproken; tal van tolken waren mede aanwezig. Bedragen van 20 — 30 van 60 — 70 ja zelfs honderd duizend gulden, werden grifweg besteed; som- wijlen betwistte men elkander een enkel stuk langzaam
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. 99
aan biedende, een paar uur lang. Het schouwspel was allerinteressantst.
Laat ik opmerken dat niet alles aan particulieren ver- kocht is, wat in de galerijen aanwezig was; vele kunst- werken zijn in de koninklijke familie gebleven. Koning Willem III, prins Frederik, Koningin AnnaPaulowna, prins Hendrik en de groothertogin van Saxen Weimar, heb- ben er datgene uit aangekocht, wat zij begeerden, en die stukken bevinden zich denkelijk nog in het bezit van hun erfgenamen.
Men kan begrijpen, dat de kunstgalerijen tijdens het leven van het vorstenpaar, die ze vrijgevig openstelden, niet alleen door vreemde bezoekers, vorsten, kunstken mers enz. van allerlei nationaliteit in enorme massa werden bezocht, maar ze zaten ook veeltijds vol schilders en schilderessen, lithografen en graveurs, die van den Koning gemakkelijk verlof tot reproduceeren konden krijgen, waar- door tal van kunstwerken in wijder kring bekend werden en fraaie geschilderde, gegraveerde, of gehthografeerde copieën er van onder veler bereik kwamen.
Onder de Hollanders die er veel copieërden behoorden Behr, OfTermans, e. a. schilders. De oude OfTermans was o. a. een specialiteit in het „treffen" van Schelf hout, vooral beroemd door zijn mooie winterlandschappen. Hoe OfTermans zijn „treffers" parafeerde weet ik niet, maar wèl dat er menig Schelfhoutje in handen van liefhebbers kwam, waarmee die artist niemendal uitstaande had. Schelfhout had er zelf schik in en wanneer hij zoo'n synoniemetje onder de oogen kreeg, lachte hij en zei: „dat kan niemand anders zoo lappen dan die verd. . . . OfTermans."
Verder werkten in de kunstzalen ook hthografen, o. a. de bekende hèeren: Waanders (ook schilder) — de R. K. kerk van den H. Antonius bezit nog een goede copie van
lOO HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
een kostbare Madonna door hem gemaakt, — Eijlbracht e. a. De eerste een klein bedaard heertje, de laatste een soort Jan Steen, met lang haar die behalve wellicht daarin, intus- schen ook veel talent in zijn vingers bezat, en die zijn collega's er nog al eens tusschen nam. De heer Mieling, (vele jaren later Directeur van 's Landsdrukkerij), van Langenhuijsen e. a. lieten dikwerf in de galerijen van Koning Willem II copieeren hetgeen hun gaarne door den vorstelijken verzamelaar werd toegestaan.
De beide afbeeldingen van het interieur dezer zaal geven een juist denkbeeld hoe zij er tijdens het leven van Koning Willem II heeft uitgezien. Op de nevens- staande afbeelding hangen tegen den wand naast de open- staande deur bijbelsche voorstellingen van buitengewoon groote afmeting, daarboven ter weerszijden van het groote venster, links de verschijning der H. Maagd, rechts een Drieëenheid. Tegen de penanten der zijwanden, boven de eikenhoute betimmering, hangen de 12 apostelen. Door het achter venster ziet men de populieren rond den tuinvijver.
De andere afbeelding zie p. 96 vertoont het reeds omschreven orgel. Aan de rechterzijde het paard dat de Koning te Waterloo bereed, daarachter ter wederzijde van de zijdeur twee levensgroote portretten van Velasques. Op den achtergrond de beide openstaande glazen deuren, die toegang geven tot de galerij en het oorspronkelijke paleis.
De particuliere benedenvertrekken des Konings en de apartem enten van de Koningin waren niet te zien. Vooral Koningin Anna Paulowna wilde dat niet.
Omtrent de andere niet toegankelijke vertrekken kan ik nog eenige bijzonderheden mededeelen.
We gaan uit de gothische zaal en galerijen nu weer terug naar de groote vestibule en vinden dan links en rechts de particuliere vertrekken van Koning Willem II.
B
'O
lï
"'S ^
rt rt ü
«'S
5^ 3 w 'S
■ë CU 4>
O
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKJ-IJK PALEIS. lOI
Rechts als we met het gelaat naar den Kneuterdijk staan de voormalige adjudantenvertrekken met slaapkamers voor den dienstdoenden adjudant; later geworden slaapkamer en biljartvertrek van den Prins van Oranje, die ook boven een „prinsenkamer" en andere vertrekken gebruikte. In de benedenvertrekken juist genoemd, bevindt zich tegen- woordig nog eenig fraai meublement, dat intusschen geen bijzondere vermelding verdient.
Rechts van de vestibule waren de particuliere vertrekken van Koning Willem II. In het eerste vertrek staan nu nog zes stoelen en een groote fauteuil, borduurwerk van Koningin Anna Paulowna. H. M. werkte zeer veel met de naald. Op die stoelen en fauteuil heeft zij verschillende onderwerpen geborduurd, historische tafereelen; een heel mooi vuurscherm met bloemstuk ook door de Koningin bewerkt, is mede nog aanwezig.
In een aangrenzende zaal staat een bewonderenswaardige italiaansche mozaïektafel, geschenk van Koning Victor Emmanuel aan Koningin Sophie tijdens zij Milaan bezocht, benevens nog een mozaïek tafel met keurig bewerkt blad, een wonder van net werk en van . . . geduld ; de mar- meren tafel echter spant de kroon, de bloemen er ingelegd zijn meesterlijk.
In een zaal daarnaast is een merkwaardige antieke haardplaat aangebracht uit de 17e eeuw met de wapens der Oranjes en ornament versierd. Verder gaande vinden wij nog de vroegere kleine badkamer en toiletvertrek, nu geheel en al ledig.
Het slaap vertrekje van den Koning was niet veel meer dan een zoo eenvoudig mogelijk klein kabinet, aan den tuinkant. Z. M. sliep in een ijzeren veldbed dat nog op het Huisarchief wordt bewaard en de rest was in even- redigheid. Hij was de eenvoud in persoon. Het vertrekje zal zoowat 4,5 X 4;5 M. groot zijn.
I02 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
Na den dood van Koning Willem II, heeft de Koningin dat slaapvertrek)' e laten dichtmetselen en verzegelen. Het is jarenlang gebleven zoo het was, totdat het na den dood van Anna Paulowna weder is geopend. Thans is 't ledig.
Nemen wij nu eerst een kijkje in de reeks vertrekken door Koning Willem II gebruikt die in de richting van de witte zaal leiden, waartoe zij met deuren tegenover de groote danszaal toegang geven.
Eerst de nu zoogenaamde antieke zaal. Zij prijkt met schilden van het huis van Oranje op de geschilderde fries aangebracht, die er nog zijn. In een volgende salon staat in het midden de groote beroemde mahonietafel, zeld- zaam van afmeting en bewerking, bedekt met een niet minder zeldzaam tafelkleed O. I. handwerk, dat de opmerk- zaamheid in hooge mate verdient. In die zaal gaf Koning Willem II wel audiënties en ontving hij gasten of vorsten. Z. M. zat er ook soms in te werken.
In de kamer daarnaast de „roode salon*' hangt nog een zeer kostbare Murillo, Heilige familie, geschat op een ton. Een ander stuk van Gallait, Filips de Schoone op zijn doodbed, trekt eveneens de aandacht. Beide schilderijen hebben deel uitgemaakt van de voormalige wereldberoemde kunstgalerij van Willem II.
In de zaal aan de tuinzijde waarin ook wel eens diners plaats vonden, hangt nu nog een portret van Koningin Sophie van Gallait er staan ook een paar fraaie beeld- houwwerken : een engel met Prins Maurits in de armen en een buste van de zuster van Koningin Sophie, Catharina. Nog verdient opmerkzaamheid in de nu genoemde eet- kamer een fraaie Madonna van Arie Scheffer enz.
De benedenvertrekken zijn thans genoegzaam beschreven. Wij gaan weder naar de groote vestibule, en bestijgen den „escalier d'honneur" voerende naar de apartementen van Koningin Anna Paulowna, destijds schitterend inge-
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. IO3
richt en met tal van kostbaarheden prijkende. De groote trap heeft een mooie lantaarn, rondom met kolommen geconstrueerd en mooi handstukadoorwerk, o. a. een heel mooie grieksche fries. Op het portaal der groote trap, hing destijds het reeds genoemde doek voorstellende de onthuldiging van het standbeeld van Prins Willem I in het Noordeinde, door Koning Willem II. Op dat stuk komen vele uitstekend gelijkende portretten voor van leden van de hofhouding, adjudanten enz., o. a. de heeren Coehoorn, Van Karnebeek, Merkes, Van Gent, Snouckaert van Schauburg, Rijk en meer andere.
De vertrekken van de Koningin aan de tuinzijde boden een heerlijk uitzicht over park en vijver, die aan den voorkant zagen uit links op het Lange Voorhout, rechts over den Kneuterdijk op begin Vijverberg, door de Ge- vangenpoort tot op het Buitenhof. Die vertrekken waren aan de frontzijde verbonden door een op de bel-etage langs den schuinen hoek aangelegden overloop, met groote witte gepolijst marmeren nis en platen bekleed, waar tegenop langs vergulde hekken, klimplanten liepen; van dat alles is nu niets meer te zien.
Tot de apartementen van de koningin, behoorde een eenvoudige badkamer met in den vloer gezonken bassin ; de salons en slaapvertrekken waren daarentegen fraai ingericht. Het slaapvertrek was gelegen naast de tegen- woordige aquarellenkamer. Voorts daarbij nog een vertrek voor kleine diners. In de eetzaal aan de tuinzijde prijkten de wanden met een groote en uitgelezen collectie schilderstukken van de meesters die toen de moderne school vormden. Die eetzaal gaf toegang tot den wandel- tuin, gelijk gezegd, aangelegd op het plat van de galerij naar de gothische zaal.
Onder den middenkoepel die men van den Kneuterdijk evenals van de tuinzijde ziet, bevond zich de Russische
I04 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
kapel van de Koningin. Het is een rond bouwwerk met rondom aangebracht bovenlicht waarboven een koepeldak. De kapel was op de helft door een tot ongeveer halver- wege het plafond doorloopenden wand in tweeën gescheiden. In de eene helft bevond zich het altaar waaraan de mis en andere diensten gelezen werden en waarin de bidstoel van H. M. de Koningin, in de andere helft bevonden zich enkele malen genoodigden en in een aparte koepelvormige ruimte met bovenlicht, de zangers. De kapel is van altaar, iconen, versieringen en alles ontdaan. Beide helften hadden gemeenschap door een deur in den scheidingswand, die ook is uitgebroken.
Ten slotte nog een enkel woord over hetgeen nu nog in de bovenvertrekken te zien is. Wanneer we beginnen met de apartementen boven tegenover de inrijpoort van het Heulstraatje, komen wij eerst in de kamers vroeger gebruikt door Prinses Sophie, toen zij nog ongehuwd was. In een dezer kamers staat nog een schrijftafel die gemaakt is door Koning Willem III, die zich soms met schrijn werkerij bezig hield en daarin onderricht ontvangen had van een vakman, die destijds een zaak op het Hof- singel bezat. Het stuk is eenvoudig maar netjes afgewerkt en interessant om den Koninklijken werkman-vervaardiger er van. Men weet dat meer vorsten er voor genoegen ambachten bij beoefend hebben, de Russische Czaar- scheepstimmerman, de Fransche Lodewijk smid en sloten- maker enz.
Bezien wij nu nog de groote eetzaal boven in den rechtervleugel wanneer men met het gelaat naar den achter- gevel staat en die toegang geeft tot den beschreven tuin op het plat boven de galerij.
In die eetzaal hingen voorheen, ik zei dat reeds, tal van uitgezochte kunstwerken van nieuwe meesters. Thans hangen er nog een aantal schilderijen, familieportretten.
o
8.Ï
ü qj 4,
•;3 O =
tfl *-• ,o
^ § «
o bO
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. I05
teekeningen enz. o. a. een opmerkelijk portret van Koningin Hortense, de echtgenoote van Koning Louis, broeder van Keizer Napoleon I; die tijdens de Fransche overheersching hier regeerde. Dat portret vertoont Hortense in empire costuum; men weet, die vorstin was in verschillende opzichten „heel wat mans.'' Wat waren die empire costumes heerlijk schilderachtig en ... . gedecolleteerd !
De kleine eetzaal van Koningin Anna Paulowna is in fraaie empirestyl uitgevoerd; plafond, spiegels enz. alles rein in stijl. Iets bijzonder is er echter niet meer in te zien.
In de aangrenzende zaal (nu de aquarellen kamer genoemd), staat nog een zeer opmerkelijk oud stel Sèvres-vazen van eenige stukken op den schoorsteen, afkomstig van Prins Willem V en „Willemijntje" die volgens de traditie, „ook nog al wat mans" was.
In een volgende zaal vinden we zeer kostbare antieke kasten ingelegd met parelmoer, gegraveerd ivoor enz.
Tegen een kleine binnenplaats ligt de oude badkamer van Koningin Anna Paulowna, met in den vloer gezonken kuip. Verder nog in den uitspringenden vleugel, ver- trekken voor dienstdoende kamervrouwen enz. Thans alles ledig. Curieusheidshalve vermeld ik nog dat in een dezer vertrekken is gedeponeerd de afgebroken oude troon uit de Tweede Kamer der Staten Generaal, sedert door de tegenwoordige nieuwe vervangen.
In de vele kasten in het paleis aanwezig zijn nog tallooze foto's, gravures enz. en documenten op het vorstenhuis betrekking hebbende opgeborgen.
De zware bouw der kelders voor wijn, wild, brandstoffen toonen de soliede constructie van het paleis. Boven loopen uitgestrekte zolders; sommige met mooie kapver- bindingen over het geheel, terwijl tal van diensttrappen op verschillende punten den dienst vergemakkelijkten.
Io6 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
Na deze schets van het tooneel waarop zich de na te melden bijzonderheden afspeelden eerst een paar woorden over het in deze bladzijden besproken vorsteUjk gezin.
Het volgende zij dan in herinnering gebracht:
Willem, Frederikf George^ Lodewijk^ (later Koning Willem II,) werd geboren op den 6den December 1792.
Hij huwde op den 21 sten Februari 18 16 met de Russische Grootvorstin Anna Paulownüy geboren 19 Januari 1795.
Het Koningspaar werd als zoodanig te Amsterdam, nadat Koning Willem I, bij Acte gegeven op het Loo den 7den October 1840 vrijwillig afstand van de Regeering gedaan had, gehuldigd op den 28^^^ November 1840,
Uit het huwelijk werden geboren de Prinsen Willem (later Koning Willem III,) AlexandeVy Hendrik en Prinses Sophie.
Koning Willem II betrok na zijn huldiging, het Paleis Kneuterdijk en een schitterend hofleven ving aan.
Zoolang Koning Willem I nog te 's Gravenhage bleef, kwam hij dikwerf uit het zoogenaamde „Oude Hof* (Paleis Noordeinde) door de stallen over de binnenplaats, zijn zoon bezoeken. Hij was dan zeer eenvoudig in politiek gekleed, ging sterk gebukt en liep in zijn laatste jaren doorgaans met zijn handen op den rug.
De nu volgende bijzonderheden uit het hofleven van het behandelde glanstijdperk zijn zeker nog in herinnering bij de kinderen van ten hove in die dagen hooggeplaatsten, zij 't dan ook slechts bij overlevering; zij zijn strikt waar en authentiek en denkelijk voor een deel, zelfs bij onze nog levende vorstelijke familie onbekend, omdat er geen aan- teekeningen van zijn gehouden en de destijds levende getuigen en betrokkenen van het wereldtooneel zijn ver- dwenen. De schrijver zal natuurlijk bescheiden blijven en zich bepalen tot grepen die meer algemeen belangstelling kunnen wekken.
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. IO7
In the silence of eve when the shadows are falling, And the trees and the twillight grow paled and grey, I gaze on a house, once famous in story, And think upon those who have long passed away.
Naar W, H. Harrison,
The times have been, that man would die
And there an end, but now then rise again.
Shakespeare.
Vooreerst dan een en ander over Koning Willem II. Wij zeiden reeds dat hij geen financier was. In zijn particuliere vertrekken, slingerden papieren en goudgeld dikwerf slordig rond. Een curieus bewijs er van. Toen na 's Konings dood, die particuliere vertrekken werden ontruimd, werd o. a. een rustbank over de binnenplaats gedragen; uit het overtrek daarvan, rolde de groote zeer kostbare diamant, waarmede de pluim was vastge- hecht die Z. M. bij feestelijke gelegenheden o. a. bij de Opening der Staten-Generaal op zijn baret droeg en die door den Koning blijkbaar nog niet gemist was, ten minste hij had er zich nog tot niemand over uitgelaten. Hij werd door een der hofbeambten opgeraapt, die zorgde dat hij ter plaatse kwam waar hij behoorde.
Zijne Majesteit was zeer toegankelijk. Niet alleen dat het hofpersoneel hem zonder complimenten te spreken kon krijgen, maar ook andere eenvoudige menschen ontving hij zonder veel omslag. Zoo o. a. de bekende boek- handelaar Toon Tetroode die zeer voor den Koning ijverde.
Staaltjes van 's Konings milddadigheid en vriendelijkheid zijn er te over. Zijn weldoen kende geen grenzen. Zelfs werd hij op wandelritten of wanneer hij, gelijk dikwerf
I08 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
geschiedde, te voet naar de Kloosterkerk ging, meermalen op de straat door behoeftigen aangesproken. De Koning droeg nimmer geld op zak; hij zei dit dan tot degenen die hem iets vroegen en zond de lieden zeer dikwerf naar het Paleis, waar hij ze dan onder de Poort bij zijn thuiskomst vond, of wel, zij meldden zich aan nadat hij reeds thuis was. Soms kwam hij zelf van den trap en gaf de vragers of vraagsters geld; op andere tijden liet hij dat door een Kamerdienaar doen. Ook werden vele malen op straat voor Koning Willem II „voetvallen" gedaan en hem verschillende smeekschriften aangeboden die hij steeds minzaam aannam.
Ook hield hij dikwerf wanneer hij te paard uitreed, leden van zijn hofpersoneel staande, of hun vrouwen en kinderen die in het paleis gehuisvest waren, sprak vriendelijk met de eerste en schertste met de laatste.
Het ten paleize wonende personeel zorgde natuurlijk wel, dat de enkele kinderen die ten paleize woonden, van de binnenplaatsen en uit de tuinen bleven, wanneer Z. M. in de stad was, en niet door drukke bezigheden werd binnengehouden. Het kon evenwel gebeuren, dat hij kinderen overviel, wanneer hij onverwachts thuis kwam of wel op ongewone tijden rondliep, wat hij veel deed. Steeds maakte Z. M. met die kinderen scherts; op zekeren tijd overviel hij aldus een kleine jongen en een klein meisje, zoontje en dochtertje van twee leden van het personeel. Ze zaten op een der groote bordessen van de gothische zaal en hadden de boomgaarden eens geïnspec- teerd, met het goede gevolg, dat de kleine jongen zijn zakken, en de kleine meid haar opgehouden voorschoot vol hadden met de goede gaven van Pomona. De Koning naderde ongemerkt en stond ineens voor de verschrikte kinderen. Vriendelijk lachende en hen waarschuwende „dat de tuinbaas hen niet zou snappen'*, stelde hij de
8v s
r-^ <U |
bfl |
CJ Tj |
CS |
m |
ÏTl |
^o-i |
V |
Witte ang t he za |
|
^ ü |
v |
0) (ü .SS |
|
'T3 o rj |
o |
s^^ |
U |
§S?o |
« |
Ö > |
|
<U (U |
|
büta |
hn |
§fi |
2 o |
o-d
ld
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. IO9
kleinen gerust en zond ze met hun buit naar de ver- trekken hunner ouders.
Andere staaltjes van 's Konings minzaamheid. Een werk- man (timmerman) genaamd L. v. d. Broek een jonge knappe kruUebol trok des Konings bijzondere aandacht en hij noemde hem dikwerf „Mijnheer de kruUebol.''
Toen V. d. Broek weder eens door den Koning werd aangesproken nam deze de vrijheid Z. M. mede te deelen, dat hij eerdaags bruidegom werd en vroeg of hij zoo vrij mocht wezen Z. M. met zijn bruid bruidsuikers aan te bieden, hetwelk de Koning hem toestond. Toen de tijd daar was, verscheen de timmerman met zijn bruid op het werk en bood den Koning een fraaie doos met suikers aan, die Z. M. aannam, hetgeen tengevolge had, dat aan Van den Broek 's anderen daags een zilveren theeservies namens Z. M. overhandigd werd. Zoo kon de Koning zich ook amuseeren met een der wericlieden uit den achterhoek afkomstig die Z. M. geregeld als „mijnheer de luitenant" betitelde; de Koning vond dat aardig. Hij kon soms, 't zij bij dag of avond, bij gehuwde leden van het hof- personeel in hun vertrekken binnenloopen, ging dan dik- werf zitten en al sigaretten of sigaren rookende, waarvan de Koning een hartstochtelijk liefhebber was, zat hij ook met moeder de vrouw of de kinderen, zeer familiaar, soms geruimen tijd te praten, vooral in de eerste jaren van zijn regeering, toen hij nog niet zoo hevig door staatszorgen werd vervolgd als later maar al te dikwerf het geval was.
Nog dit : Z. M. ontmoette eens op de binnenplaats een jonge flinke Scheveningster die visch ten Paleize ge- bracht had.
De Koning klopte haar op de schouders en zeide: „Zeg eens, je bent een baas! Wie ben je?" „De dochter „van lange Joppe, Majesteit." Waarop hij haar vriendelijk toevoegde: „Zoo, zoo, nu als je trouwt, zorg dan maar
IIO HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
„voor flinke jonge grenadiers hoor!" waarna hij zich lachende verwijderde.
Een groot feest werd door Koning Willem II gegeven, toen den geheelen nieuwen aanbouw gereed en aange- kleed was. Voor dat feest werden eenige duizenden invi- tatiën rondgezonden en noch vroeger, noch later, is ooit één avondfeest gegeven wat in luister daarmee kon wed- ijveren. De zalen, oranjerieën, vertrekkenreeksen, tuinen, waren inwendig schitterend met bloemen en palmen gede- coreerd en straalden in oogverblindend licht van de duizenden bougies en de tallooze carcel en moderateur- lampen. De Oranjerieën in het Noordeinde en in het park waren feeëriek chineesch gedecoreerd en verlicht met ballons en lantaarns van allerlei vorm en kleur. Al de buitengevels straalden rondom langs alle lijnen in gas. Vóór het feest aanving, had de Koning bevolen, dat alles vroegtijdig klaar moest zijn en liet hij zijn geheele hofpersoneel verzamelen ; alsnu ging de minzame Koning voorop en noodigde allen uit, met hem de zalen te doorwandelen en van den feeërieken aanblik van tuinen en oranjerieën te genieten, ook de echtgenooten van het personeel en de grootere kinderen mochten meegaan.
Wat dat groote gecostumeerde bal en de soupers te zien gaven, tart elke beschrijving. Costumes schitterend van diamanten en edelsteenen, kostbare harnassen, o. a. Prins Alexander in een van gedreven zilver, dames- toiletten die wonderen van kostbaarheid en smaak konden genoemd worden. Kortom het feest was onder de vele bals, diners, soireé-dansantes, uniek. De muziek der orchesten en het orgel in de gothische zaal, deden den geheelen nacht een vloed van harmonie door de zalen ruischen. De jongelui onder de genoodigden vermaakten zich op de hoffeesten van Willem II uitstekend ; ook voor de meer be- jaarde dames en heeren was gezorgd; voor die genoodigden
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. III
waren in de galerij tegen de wanden speeltafeltjes neder- gezet waaraan zij partijtjes konden maken en rustig de flesch aanspreken.
Werd hiervoor reeds gewezen op de prachtlievendheid des Konings, die kwam ook uit in de wijze waarop hij zijn hofpersoneel kleedde, en die Toon Tetroode aan- leiding gaf om in een lofrede in zijn eigenaardige lyriek gesteld, van „gouden en scharlaken*' kostuums te spreken. O. a. zagen de hofcouriers er inderdaad schitterend uit. Zij moesten boodschappen naar buitenlandsche boven over- brengen, vooruit reisbeschikkingen treffen, elders orders uitvoeren, met leveranciers van buitenslands overeenkomen enz., alle bemoeiingen die toen niet, als nu het geval is, bij de tegenwoordige honderdvoudige uitgebreidheid van het internationaal verkeer en dat van de spoorwegen, konden geschieden maar door hofcouriers, waarvan ook dikwerf vreemde ons hof bezochten, moesten afgedaan worden. Koning Willem II had er drie. Zij waren gestoken in zeer schilderachtig kostuum: kolbak met gouden passement- werk, buis zeer rijk met gouden tressen versierd, in den geest als nu nog de officieren van de rijdende artillerie, te te Arnhem in garnizoen, dragen, maar veel rijker; krom- sabel en sabretache aan gouden draagriemen opgehangen, met goud versierde rijbroek en kaplaarzen. Over alles een rijke dolman; ze zagen er uit als Hongaarsche Mag- naten. Voor die betrekking werden flinke kranige personen uitgekozen die natuurlijk intellectueel ontwikkeld, goed werden betaald, behalve 't geen zij maakten op hun reis en verblijfkosten enz., 't geen niet zoo precies uittemaken was en waaromtrent dan ook geen serieus onderzoek door de administratie werd ingesteld, primo omdat niemand zich er eigenlijk dik over maakte en secundo, omdat Z. M. zelf geen rekeningen wou zien, en met de wetenschap der comptabiliteit niet hard wegliep. Op de volgende
112 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
manier was een der hofcouriers, een Duitscher, gewoon bij den Controleur der hofhouding, de heer Lintz, die zijn bureau ten paleize in een klein vertrek op de binnen- plaats hield; afterekenen: „Zwei tausend Gulden habe ich „mitgenommen, und zwei tausend ausgegeben so ist 's ge- „rade ins reine. Hier sind die Rechnungen''. Die toe- lichtende stukken, bestonden uit enkele hotelrekeningen en kwitantiên, die, hoewel blijkbaar met dubbel krijt ge- schreven, toch nog op verre na het uitgegeven bedrag niet dekten. „Nun ja, das übrige is an „zahllose kleine „Ausgaben verschwunden, die man auf die Reise nicht „notiren kann*' en ... . in orde was 't.
Die Duitsche courier, was een zeer goed mensch en had voor anderen ook wat over. Hij heette Reitsmann ; de beide anderen Scholten en Funcke. Het hofpersoneel was trouwens zoo cosmopolitisch mogelijk samengesteld. Men telde onder de talrijke personen van beiderlei geslacht, Hollanders, Belgen, Franschen, Engelschen, Russen, Duit- schers, enz.
Behalve de menagerie in den grooten tuin en de los- loopende vogels in dien aan het Noordeinde, hield de Koning tal van edele raspaarden, en ook een groote collectie honden. Twee Schotsche herdershonden Hepen op de groote binnenplaats, en een van die dieren deed dikwerf de hofrijtuigen een goed eind weegs buiten het paleis uitgeleide, door blaffend tegen de paarden op te springen. De Koning was op die honden, een zeer oude die bijna haarloos was en een jong daarvan, zeer gesteld.
Langs de danszaal aan de zijde der koetshuizen was een heele rij hondenhokken getimmerd, waarin kolossaal groote beesten huisvesting vonden, Dalmatiers, (tijger- honden), New Foundlanders, St. Bernards, Doggen, alle in hun soort prachtexemplaren, sommige zeer groot.
De hofdames hielden verblijf boven de danszaal aan
p biO B O
^3-^
<u (ü :=:
N <U o
•73 O >
C :: rt -;:
'^ S
SI
Q t
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. II3
de zijde die men nu uit het Noordeinde ziet en die vertrekken waren vrij bekrompen, primitief ingericht en hoog gelegen; ze lagen boven genoemde hondenhokken* Dikwerf beklaagden de dames zich over het nachtelijk geblaf der honden. De Koning lachtte en de honden bleven waar ze waren. Die troep was wanneer ze in massa uitgelaten werd, dikwerf de schrik van het Noordeinde, hoewel er geen accidenten door veroorzaakt werden.
De vertrekken der kameniers van de dames bevonden zich op denzelfden bovengang aan de overzijde. In een van die vertrekken staat nu een heele collectie pleisterbustes.
Het stond ten hove niet stil van opzicht bezendingen van schilderijen en andere kunstwerken; geen wonder, Willem II was over de geheele wereld bekend als kunst beschermer. Bij aankoopen raadpleegde hij veelal den destijds in het Noordeinde schuin tegenover de Plaats wonenden kunsthandelaar, Weimar, die zijn vertrouwen genoot.
De Koning hield er ook een hofdichter op na, een Duitscher, die Mateling heette en bij iedere gelegenheid maar raak dichtte, altijd in zijn moedertaal, want Hollandsch verstond hij niet te best; die gedichten waren ook van niet al te artistiek gehalte bovendien en de hovelingen hadden er niet zelden veel pret over. Als hoofd van het huwelijksgedicht van Prinses Sophie prijkte een afbeelding van het orgel in de Gothische zaal. De verzen van Mate- ling gewaagden veelal van „ OranienbSume, dito „Sterne,'' ;,Blüthen, Kranze, Blümen, Schönheiten, Helden" enz. Mateling was een soort minstreel, immers hij hanteerde ten hove bij gelegenheid ook de guitaar en had dan een costuum aan dat het midden hield tusschen een tegen- woordig Tyroolsch- en een middeleeuwschtroubadourspak. Hij was een farceur en gaf ook voor den kost lessen in zijn moedertaal.
8
114 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
Nu en dan deed zich ten hove hooren de hofzanger de Chftvonnes Vrugt, wiens naam nog wel in de herinnering van heel bejaarde Hagenaars en oude musici voortleeft. Een voortreffelijke tenor die zijn hoorders tot tranen kon roeren, maar ook al geen financier. Niettegenstaande de rovale ondersteuning van Koning Willem II, verviel hij toch tot lager wal en, uitstekend calligraaf als hij was, maakte hij voor den kost allerlei gelegenheidspoëzie (?) die mooier geschreven en versierd, dan gedicht was.
Laat ik niet vergeten te vermelden de jeugdige zangeres Sophie van Hove. Een charmante verschijning en een zangeres di prima cartello. Ze huwde later met den violist Offermans. Ik wil over haar familie een zeldzame bijzonderheid vertellen. Zij was uit een gezin van 21 kinderen van denzelfden vader en moeder en die 21 kinderen zijn eenige jaren lang alle thuis gebleven, zoodat aan de familie table d'hóte, kan men wel zeggen, met vader en moeder, 23 gasten aanzaten. Haar vader de oude artistieke passementwerker Van Hove, broeder van den schilder Bart, reed nog tot een eind in de tachtig 's winters flink schaatsen. Ik snapte hem eens toen hij met de schaatsen onder den arm van den Boschvijver kwam. Hij vroeg mij het niet aan zijn goede vrouw te vertellen; ze hield veel van hem en was met het oog op zijn leeftijd, bang voor ongelukken. Zoek dat ras nu nog maar ! Sophie van Hove werd later tot Hofzangeres aan- gesteld en deed zich vele malen hooren.
De toenmalige hofdansmeester was een beweeglijke kleine Franschman, Deminière, die het druk had en het zichzelf nog drukker maakte er bij.
Hij was een stuk kwikzilver, zooals dat bij een Fransch- man en vooral een „maïtre de danse et de maintien*', behoort. „Dansacademies" had men toen nog niet. De heer Deminière woonde op den Nieuwen Uitleg en nog
HET GLANSTIjpPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. II5
lang na zijn dood waren zijne weduwe en mooie dochter, zeer getrouwe bezoeksters van de Zondagsche boschmuziek.
Koning Willem II was ook een liefhebber van buiten- gewone phenomenen die hij ten paleize ontbood. Zoo verschenen op de binnenplaats, reuzenrunderen, giraffen en meer andere vreemde beesten. In de zalen traden o. a. op negerminstrels, waarmee het huidige geslacht in de variété theaters vertrouwd geraakt is, maar die toen hoogst zeldzaam in Europa kwamen. De Kroning zat bij de uitvoeringen van die negers en negerinnen te schudden van het lachen en zelfs de zoo statige Anna Paulowna geraakte uit den plooi, over de uitgehaalde farcen, het zingen en het dansen. Het was een vrij groot gezelschap van een impressario uit Londen; zij waren op stoelen gezeten in de voorgalerij van de danszaal waarin de vorsten en genoodigden aan tafel zaten. Het doorluchtige gezelschap had toen buitengewoon veel pret.
Nog maakte gedurende geruimen tijd ten hove opgang een reusachtige Schotsche bagpiper (doedelzakspeler.)
Gedresseerde paarden en andere dieren werden herhaal- delijk ten hove op de binnenplaats gepresenteerd en alweder binnenshuis, deed de oude Tobias Bamberg, de eerste echte hofmechanicus, die bij kermissen met een mooie tent op het Plein stond, de hooge toeschouwers dikwerf met verwondering toekijken.
De Koning beschikte over veel gezonden humor. Hij kon o. a. soms onbarmhartig den spot drijven met de landauer met vierspan van het zadel gereden, van Prins Frederik. Nu moet gezegd worden dat de equipages, Russischen en van het zadel gereden vierspannen van het vorstelijk gezin, de bewondering van deskundigen opwekten, terwijl de postiljons van Prins Frederik er subliem onregelmatig op los hosten.
Men weet dat Willem II een sportman was en dat
Il6 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
gekscheeren werd er niet minder op, toen bij zekere gelegenheid, Prinses Frederik van het Paleis Kneuterdijk waar zij bezoek had afgelegd, des middags terugkeerde en van haar rijtuig de achterbak afviel, waarin twee lakeien, die er gelukkig nog al wel afkwamen, met dien bak op den rijweg van het Voorhout neerploften. De postillons bemerkten niemendal en de bak met inhoud bleef behoorlijk liggen, tot bedienden van het Paleis ter hulpe opdaagden. Z. M. had dat'uit zijn apartementen gezien en er onnoemelijk veel pret in.
De praal waarmede de Koning gewoon was de zit- tingen der Staten-Generaal te openen, was groot. Hij deed dat te paard en omringd van een schitterenden stoet in allerlei hofcostuums en uniformen. Stalmeesters, Jagermeesters, Adjudanten, Ordonnans-officieren, kurassiers in schitterende kurassen en helmen met groote afhangende paardenstaarten, witte rijbroeken, hooge kaplaarzen en lange rapieren, lanciers met zwart-gele chapska en lansen met vlaggetjes er aan, schitterende rijdende artillerie-officieren, groene jagers te paard, een adjudant zeeofficier die bij die gelegenheid ook te paard kroop, hetgeen hem door de andere leden van den stoet deed betitelen als „de water-